heet de schrijver van een voortreffelijk helder en beknopt leerboek van Romeins recht, de Institutiones, dat vóór 1816 slechts bekend was door een in de lex Romana Visigotorum opgenomen uittreksel (Epitome Gaï) maar waarvan in genoemd jaar een afschrift door Niebuhr ontdekt werd in een palimpsest van het domkapittel te Verona. Over de tekst van Gaius was een werk van Hiëronymus geschreven.
In 1933 werd te Cairo door Medea Norsa een papyrusfragment van een ander handschrift gevonden, dat sommige ontbrekende delen in het manuscript van Verona aanvult. De Instituten van Gaius zijn het enige, bijna volledig bewaard gebleven werk van een klassiek Romeins jurist en als zodanig van onschatbare betekenis. Men neemt aan dat het omstreeks 160 n. Chr. geschreven moet zijn.
Vreemd is dat tijdgenoten en latere juristen hem nimmer citeren, of ze hem niettemin hebben gebruikt en nageschreven is een omstreden vraag. Trouwens de gehele figuur van de schrijver is raadselachtig; Gaius is immers slechts een praenomen (voornaam). Als zeker mag gelden dat hij een Romeins civis (burger) was, dat hij veel meer heeft geschreven dan de Instituten en dat hij in de rechtswetenschap van zijn tijd geen vooraanstaande plaats innam. Eerst de Citeerwet van 426 n.
Chr. noemt hem onder de grote juristen. Alle verdergaande veronderstellingen over zijn persoon en leven — waarvan de zonderlingste wel is dat een vrouw zich achter de naam verbergen zou — zijn even onbewijsbaar als onweerlegbaar en dus alle even onzeker.PROF. MR H. R. HOETINK
Uitg.: de meest recente door M. David (Leiden 1948).
Lit. :Fritz Schulz, History of Roman Legal Science (Oxf. 1946), blz. 159 w.; B. H. D. Hermesdorf, Schetsd. uitwend. gesch. v. h.
Rom.recht, 3de dr. (1946), blz. 245-248 (met lit.);J. C. vanOven, De nieuwe Gaius-vondst, Tijdschr. v. Rechtsgesch. dl 13 (1934)» blz. 248 w.; Pier Paolo Zanzucchi, Vocabolario delle Istituzioni di Gaio (Milano 1910) ; Ph. Meylan, Le jurisconsulte Gaius. (Leçon inaugurale) (Lausanne 1923).