Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

EDINBURGH

betekenis & definitie

hoofdstad van Schotland en tevens van het graafschap Mid-Lothian, telt met haar haven Leith (1948) 489.881 inw. De stad is gelegen op drie heuvels, uitlopers van de Pentland Hills en wordt verdeeld in de zuidelijke Old Town en de New Town, waarvan de aanleg in 1768 begonnen werd.

In het daartussen gelegen deel zijn parken en boulevards aangelegd, terwijl het door twee viaducten en de Mound, een 50 m brede en 295 m lange dam, overbrugd wordt. In het bij Arthur’s Seat gelegen stadsdeel (St Leonhards hill) en in het Z.W. deel (Dalry) woont de arbeidersbevolking, terwijl de door de Meadows en Links van de oude stad gescheiden voorsteden (Newington, Grange, Morningside en Merchiston) meer villasteden zijn.Het middelpunt der stad is het Castle (kasteel). Hiermee is door de Highstreet en de Cannongate verbonden het oude Holyrood, het vroegere verblijf der Schotse koningen. Verder heeft men in de oude stad de Gothische St Gileskathedraal, het grote Parlementsgebouw (17de eeuw), waarin de Supreme Court zetelt, en de Troon-kerk. Op en bij de Caltonheuvel (92 m) vindt men de gevangenis, de universiteit en de sterrenwacht. Ten W. van het Castle liggen de St Cuthberts-, St Johns- en St Georgekerk en over de Deanbrug de Trinitykerk. In het westelijk gedeelte van de stad staat de nieuwe Gothische Marykathedraal met een 90 m hoge toren. Een 140 m lange brug over het dal van de Water of Leith geeft verbinding met de voorstad Dean. De Pentlandhills voorzien de stad van drinkwater.

Na Londen is Edinburgh het voornaamste centrum van cultuur en wetenschap in Groot-Brittannië: behalve de in 1583 gestichte universiteit, vindt men er het in 1843 gestichte college der Vrije Kerk; voorts theologische seminaria, een marineschool en een militaire academie, een polytechnische school en tal van andere wetenschappelijke instellingen (w.o. de Royal Society of Edinburgh en de Royal Scottish Geographical Society ). De stad telt vele bibliotheken en musea (National Library of Scotland, Royal Scottish museum, Scottish National Portrait Library e.a.)

Edinburgh is de zetel der hoogste rechtscolleges van het land, een bisdom der Episcopaalse en een aartsbisdom der R.K. kerk. Het bestuur is in handen van de Lord Prevost, 6 bailies en 32 councillors.

Edinburgh is geen industriestad. In hoofdzaak omvat de industrie grafische bedrijven en verder fabricage van inkt en papier. De handel is in Leith en Granton geconcentreerd. Badplaatsen in de naaste omgeving zijn Musselburgh, Porte Bello, Granton, Newhaven.

PROF. DR H. J. KEUNING

Lit.: Sacheverell Sitwell and Fr. Bamford, Edinburgh (1938, repr. 1948); Sir Alexander Grant, The Story of the Univ. of Edinburgh, 2 dln (1884); A. L. Turner, Hist. of the Univ. of Edinburgh 1883-1933 (Edinburgh 1933).

Kunsthistorisch

Het stadsbeeld wordt beheerst door O.-W. lopende assen: in de oude stad van het Holyrood Paleis aan de oostzijde tot Castle Hill aan de westzijde; in de nieuwe stad Princesstreet (genoemd naar de oudste zoons van George III) en de straten ten N. daarvan. De beide stadsdelen zijn van elkaar gescheiden door een eveneens O.-W. lopende vallei, thans openbare parken. De nieuwe stad is regelmatig aangelegd, met brede, rechte straten, terwijl enkele ronde of ovale pleinen („crescents”) het stadsbeeld voor eentonigheid behoeden. Men vindt hier vele fraaie „Georgian”-huizen. Van de 1½ km lange Princesstreet heeft men een prachtig uitzicht over de, aan de zuidzijde van de vallei gelegen, oude stad. Daar bevinden zich, met uitzondering van enkele musea, alle historisch belangrijke gebouwen.

Sedert mensenheugenis heeft er een kasteel gestaan op de ca 150 m hoge Castle Hill. Een van de oudste nog bestaande delen is de „King’s Bastion”, het hoogste terras van het kasteel. De voornaamste vertrekken liggen rondom de „Crown Square”: die van Maria Stuart, waar haar enig kind, de latere Jacobus I van Engeland, werd geboren; de „Crown Room”, waar de Schotse kroonjuwelen worden bewaard en getoond; de „Banqueting Hall”, gebouwd ca 1424, met een fraaie open bekapping, eertijds vergaderzaal van het Schotse parlement, thans wapenmuseum. Het paleis van Holyrood (= Heilig Kruishout) staat op de plaats van een abdij (gesticht 1128), die dikwijls door de Schotse koningen als verblijfplaats werd verkozen boven het kasteel. Het tegenwoordige paleis werd ca 1500 begonnen in Franse stijl en op vierkante plattegrond. Maria Stuart woonde hier van 1561-1567. Na haar dood is het nooit meer lang achtereen door een vorst bewoond geweest. In de Picture Gallery hangen belangrijke schilderijen, o.a. enige werken van Hugo van der Goes. De statievertrekken zijn in de eerste helft van deze eeuw gerestaureerd onder leiding van koningin Mary, de moeder van koning George VI.

Halverwege tussen het kasteel en het Holyrood Paleis staat, aan de westzijde van de High Street, de Presbyteriaanse kathedraal van St Giles, gebouwd tussen 1387 en 1450. Zij bestaat uit een schip en een koor, elk 5 traveeën diep, één noorder- en twee zuiderzijbeuken aan koor en schip, terwijl de gehele noord- en zuidmuur van het gebouw weer door een reeks kapellen, hier „aisles” (zijbeuk) genaamd, wordt afgesloten. De transepten gaan tussen dit, relatief brede, schip en koor geheel schuil. De vieringstoren, de „Crown van St Giles” (ca 1495), is het gaafst bewaarde deel van dit te veel gerestaureerde kerkgebouw. De stad Edinburgh bezit voorts een groot aantal andere belangwekkende gebouwen, waarvan wij slechts noemen: het universiteitsgebouw (het oude gebouw in neo-klassieke stijl, ontworpen door Robert Adam, 1789); Heriot’s Hospital, voltooid in 1650; het Stevenson Memorial-House; het Parlementsgebouw; het gerechtshof; het huis van John Knox en diverse musea.

AR. SCHIPPERS

Lit.: Hugo Arnot, History of Edinburgh, 1ste dr. (1779); Henry W. Meikle, Scotland (1947); James Bone, Tbe Perambulator in Edinburgh (1926); Ian G. Lindsay, Georgian Edinburgh (1948); Chiang Yee, The Silent Traveller in Edinburgh (1948).

Geschiedenis

Hoewel Schotland grotendeels buiten de Romeinse heerschappij gebleven is, heeft er zeker op de plaats van het tegenwoordige kasteel een Romeinse nederzetting gestaan, die ongeveer drie eeuwen lang bewoond werd. Toen kwam zij in handen der Britten en Zuid-Picten, totdat in 617(?) koning Edwin van Northumberland de stad veroverde en haar zijn naam gaf. Dit was het begin van de Angelsaksische kolonisatie van deze streken. Toentertijd was Edinburgh echter slechts een kleine militaire sterkte met er om heen een niet ommuurde nederzetting: eerst in 1450 werd de stad omwald. Zij was reeds de residentie (Malcolm in de 11de eeuw zetelde er voor het eerst af en toe) en sinds 1436 gewoonlijk de plaats, waar het Parlement bijeenkwam (voordien steeds te Perth). De grootste bloei kende Edinburgh onder koning Jacobus III (1460-1488) die er veel liet bouwen; het verval begon, toen Jacobus VI (zie Jacobus I van Engeland) koning van Engeland werd (1603) en gewoonlijk in Londen resideerde. Men was dan ook over die vereniging slecht te spreken en de (nadere) Unie van 1707 met Engeland, waardoor Schotland zijn parlement verloor, gaf aanleiding tot volksbewegingen. Eerst sinds het einde van de 18de eeuw begint Edinburgh opnieuw vooruit te gaan en een belangrijk middelpunt te worden.

DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: John S. Smith. Historie stones and stories of bygone E. (1924); Mary D. Stewart, The romance of the streets of E. (1925); O. Smeaton, Edinburgh (1905); Rosaline Masson, Edinburgh (1907).

< >