Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BRUG

betekenis & definitie

(1, weg- en waterbouwkunde). De brugtechniek heeft zich, waarschijnlijk onafhankelijk van de weg- en waterbouwkunde, reeds enkele eeuwen v.

Chr. in China en onder de beschavingen om de Middellandse Zee ontwikkeld. Terwijl primitieve volken verdienstelijke resultaten bereikten met behulp van vlechtwerk, lianen en bamboe, zijn de grondslagen voor de latere ontwikkeling hout en steenconstructies, in de regel in de vorm van boogbruggen. Voor de Romeinen waren goede bruggen onmisbaar: ook zij bouwden in hout en halfcirkelvormige, gemetselde boogbruggen. In de middeleeuwen is deze kunst, behalve in Spanje, goeddeels verloren gegaan, tot in de 12de eeuw ook op dit gebied een renaissance intrad.In houtrijke landen zijn intussen houten bruggen, soms overdekt, ook nog later veel uitgevoerd. Tot eind 18de eeuw bleef de beroemde, geheel houten Limmatbrug in Zwitserland (spanning: 119 m) in dienst. In Noord-Amerika werden in de eerste helft der 19de eeuw nog tal van spoorbruggen in hout gebouwd. Houtschaarste, grotere verkeerslasten en het brandgevaar hebben thans het hout voor belangrijke werken uitgeschakeld.

In het algemeen spreekt men, ter zake brug, van wigbrug of viaduct, als zij de voortzetting is van een weg over een andere weg of een dal. Wordt een verhoogd weggedeelte als brug uitgevoerd, dan spreekt men eveneens van viaduct. Kanaalbrug of aquaeduct is de voortzetting van een water over een ander water, weg of dal; soms is, als alternatief voor dit bovenover-leiden, een onderdoor-voeren te verkiezen, nl. door een (rivier-) tunnel, ondergrondse (spoor-)weg of (kanaal-)duiker of zinker.

Bij de balkbrug ligt de bovenbouw (althans in theorie) vrij op de onderbouw, middels opleggingen, en oefent daarop slechts verticale krachten uit. De boogbrug is tussen de landhoofden gespannen en brengt op deze ook horizontale krachten over. Bij een hangbrug is de rijvloer aan twee kabels, vroeger aan kettingen, opgehangen; deze brug heeft meestal drie openingen, de beide pijlers zijn tot torens uitgebouwd, waarop de kabels dragen, dalende boven de beide eindbruggen en daarachter stevig verankerd, hetzij in natuurlijke rotsgrond of anders in grote betonblokken. Zo een balkbrug door tussensteunpunten (pijlers) is onderverdeeld, wordt in de regel de bovenbouw over iedere opening een afzonderlijk geheel.

Wanneer bij drie openingen de beide eindliggers ten dele over de pijlers naar het midden worden uitgebouwd tot kraagliggers, dan zijn deze liggers volledig berekenbaar; tussen die overkragende liggereinden kan nu een derde ligger daarop dragende opgelegd worden. Een brug volgens dit schema heet een cantilever-, Gerber- of draagliggerbrug. Met dit type bereikten de ingenieurs bowler en Bake reeds in 1890 bij de Firth of Forth-brug (Schotland) een middenspanning van 518 m. In 1917 werd te Quebec over de St Laurens een nog grotere brug (549 m) van dit type voltooid.

De gemetselde brug in natuur- of baksteen bleef door de aard van het materiaal, dat niet geschikt is om trekspanningen op te nemen, tot boogbruggen beperkt. Bovendien vereist het hoge eigen gewicht en de horizontale belasting der steunpunten een goede funderingsgrond. De Romeinse halfcirkelboog is later aangevuld met de ellips-, segment- en spitsboog. De spanwijdte bleef onder de 100 m.

Het gewapend beton heeft het mogelijk gemaakt ook trekspanningen te doen opnemen; de constructeur kreeg nu meer vrijheid, waardoor op het eigen gewicht kon worden bespaard. De in 1930 door Freyssinet gebouwde boogbrug in gewapend beton bij Plougastel in Bretagne (Frankrijk) heeft drie spanningen van 172 m.

Het verdringen van de vaak landschappelijk schone stenen boogbrug door de ijzeren brug was technisch een winst, maar aesthetisch bezien door de gehele 19de eeuw heen een groot verlies. Pas in de 20ste is aan het beeld van de brug in het landschap meer aandacht geschonken. Alleen in Nederland werden van 1860-’90 niet minder dan 10 km spoorwegbruggen gebouwd; toen in de jaren ’30 opnieuw een kleine io km, nu gewone verkeersbruggen, moesten worden gebouwd, waren kosten en technisch kunnen daarbij niet meer uitsluitend doorslaggevend: duidelijk bleek nu, hoe moeilijk de open staalconstructie harmonisch met het stads- en land-beeld samengroeit.

De invoering van het vloeistaal en van hoogwaardige staalsoorten, bracht na de eerste helft van de 19de eeuw staal in de bruggenbouw op de voornaamste plaats. Eerst werd met gietijzer gewerkt: reeds in 1777 kwam een gietijzeren boogbrug over de Severn bij Coalbrookdale, met 30 m spanwijdte in gebruik. De latere Pont Alexandre III over de Seine te Parijs, met 107 m vrije spanning, is een fraai voorbeeld uit de bloeitijd van de gietijzeren boogbrug.

lingen e.d. toelaten. Andere soortgelijke dekjes komen, speciaal op oorlogsschepen, voor als onderbrug, seinbrug, e.d.



b.
De middelste opbouw van een koopvaardijschip (voorste: bak; achterste: kampanje). De zijkanten van opbouwen worden gevormd door de opgetrokken huid, voor- en achterkanten door schotten, de bovenafsluiting is een dek (brugdek). De opbouwen dienen tot vergroting van het reserve-drijfvermogen van een schip, de brug — mits niet te kort — tevens tot vermeerdering der sterkte van de romp en tot bescherming der machine- en ketelschachten. De aanwezigheid van opbouwen, mits van waterdichte constructie, verleent vergunning tot vergroting van de hoogsttoelaatbare diepgang. De brug levert extra laad- en woonruimte. Schepen met bak, brug en kampanje heeten drie-eilandschepen.

IR R. F. SCHELTEMA DE HEERE.

< >