Nederlands letterkundige (Deersum 28 Mei 1820 - ’s-Gravenhage 18 Febr. 1906), studeerde te Groningen, Franeker en Leiden klassieke en Oosterse talen, en promoveerde in 1844 te Groningen op een Commentatio de moribus Creontis, qualem descripsit Sophocles. Na een zesjarig verblijf te Zaandam, werd hij in 1851 rector van de Latijnse school te Winschoten, woonde van 1862 tot 1865 ambteloos te ’s-Gravenhage en was van 1865 tot 1884 leraar in Nederlands en geschiedenis aan de H.B.S. te Amsterdam. Tot 1891 verbleef hij te Brussel, daarna te ’s-Gravenhage.
Doorenbos heeft als belangwekkend literair en cultuurhistorisch criticus sterke trekken gemeen met zijn tijdgenoten Huet, Vosmaer en vooral Van Vloten. Hij was een onafhankelijk en anti-dogmatisch man, een kundig en kunstzinnig geleerde, een boeiend en bezielend spreker, een critisch en strijdvaardig individualist, liberaal in de politiek, humanist naar levensbeschouwing. Het pseudoniem dat hij gebruikte als medewerker aan De Nederlandsche Spectator: Keer om, getuigt van zijn nonconformisme, dat zich vooral ten aanzien van studie, onderwijs en opvoeding deed gelden. Tweemaal gepasseerd voor hoogleraar, in 1865 te Amsterdam, in 1884 te Leiden, heeft hij nimmer de plaats gevonden, waar zijn bijzondere gaven als geleerde en als docent zich geheel hadden kunnen ontplooien. Behalve talrijke tijdschriftartikelen schreef hij een omvangrijk boek, gewijd aan de wereldliteratuur tot ca 1800: Handleiding tot de geschiedenis der letterkunde, vooral van den nieuweren tijd (deel I 1869, deel II 1873; omgewerkte herdruk 1883-1885). Tot Doorenbos’ leerlingen te Amsterdam behoren o.a. Kloos, Perk, Van der Goes en Verwey; bij enkelen hunner ging na hun schooltijd de bewondering in vriendschap over. Het was zijn bemiddeling, die aan hun vroege publicaties plaats verschafte in de kolommen van het weekblad De Amsterdammer. Al hebben zijn opvattingen, die anti-naturalistisch waren, geen invloed geoefend op de principes van de Nieuwe Gids, zijn persoonlijkheid is stellig één der vormende factoren geweest voor het individualisme der Nieuwe-Gidsers.
DR G. STUIVELING
Lit.: C. G. L. Apeldoorn, Dr Willem Doorenbos, diss. Amsterdam (1948).