Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RECTOR

betekenis & definitie

Latijns woord (= bestuurder), in het NEDERLANDS als titel gebezigd.

1. Bij onderwijsinstellingen: a. rector magnificus heet de voorzitter van de senaat van een universiteit of hogeschool, bij K.B. uit een voordracht van drie, uit het midden van de senaat naar rangorde van anciënniteit opgemaakt, voor een jaar benoemd (in de laatste jaren is in Delft de proef genomen met een ambtsperiode van langer duur); zijn functie is zowel van representatieve als van administratieve aard; b. rector is de titel van het hoofd der vroegere Latijnse school en van het huidige gymnasium (waar voor hem de graad van doctor in de faculteit der letteren en wijsbegeerte gevorderd wordt) en lyceum; het vrouwelijke hoofd van een lyceum voor meisjes heet rectrice; c. de voorzitter van verschillende (niet alle) studentencorpora en studentenverenigingen heet eveneens rector.
2. Bij de R.K. geestelijkheid is rector de titel van een priester, die hetzij belast is met de leiding van een succursaal-kerk, welke geen parochie-kerk is, hetzij met die van een klooster, stichting of vereniging.

In BELGIË is de titel alleen van toepassing bij de universiteiten en de drie daarmee gelijkgestelde landbouwhogescholen en veeartsenijscholen. Alleen de Katholieke universiteit te Leuven heeft een rector magnificus wiens ambtsduur onbeperkt is. Aan de Rijksuniversiteiten is deze ambtsduur tot 3 jaar beperkt.

< >