Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DONKERSLOOT, Nicolaas Anthonie

betekenis & definitie

pseud. Anthonie Donker (Rotterdam 8 Sept. 1902), studeerde te Leiden en Utrecht Nederlands, promoveerde in 1929 te Utrecht, was enige jaren leraar aan het Lyceum Alpinum te Zuoz, Engadin, en is sedert 1936 hoogleraar in de Nederlandse letterkunde aan de Universiteit te Amsterdam.

Na een strakker gestileerd begin in de bundel Acheron, onderscheidde Anthonie Donker zich als dichter reeds vroeg van zijn generatiegenoten door een weemoediger, algemener gevoel en een zangeriger, eenvoudiger en conventioneler vorm. Het expressionnistische experiment ontbreekt bij hem geheel; daarentegen heeft hij een voorkeur voor het sonnet. De zeer vroege erkenning, die hij vond, heeft zijn toenadering tot de traditie verhaast, zodat hij sinds 1930 kon gelden als dichterlijk vertegenwoordiger van de vrijzinnige en idealistische groep rondom het maandblad De Stem (opgericht 1921), dat hij van 1937 tot eind 1941 te zamen met Dirk Coster redigeerde. De ervaringen in oorlogstijd, toen Donkersloot om zijn aandeel in het verzet der letterkundigen tegen de Cultuurkamer enige maanden gevangen zat, hebben zijn gevoelens en daarmede zijn poëzie tijdelijk verhevigd. De herziening van zijn vroegere gedichten, zoals die blijkt uit de verzamelbundel De Einder en uit het daarbij aansluitende essay over De vrijheid van den dichter en de dichterlijke vrijheid, bewijzen hoeveel waarde hij hecht aan het formele in stijl en vers-techniek.Als bedachtzaam, humaan en naar objectiviteit strevend criticus heeft Anthonie Donker gepoogd met het door hem in 1930 gestichte maandblad Critisch Bulletin een „sanering” van de Nederlandse critiek tot stand te brengen: een poging, die uiteraard bij hartstochtelijker en subjectiever critici als Marsman en Ter Braak geen instemming of medewerking vond. Van het vooruitstrevende, algemeen-culturele maandblad De Nieuwe Stem (verschenen 1946) is Anthonie Donker een der oprichters en redacteuren.

DR G. STUIVELING

Bibl.: poëzie: Acheron (1926); Grenzen (1928; bekroond door de Mij d. Ned. Letterkunde); Kruistochten (1929; bekroond met de Domprijs); De draad van Ariadne (1930); Gebroken licht (1934); Onvoltooide symphonie (1938); Orcus en Orpheus (1941); Orpheus en Euridice (voorjaar 1945); Tralievenster (gedateerd 1945, verschenen 1946); Het sterrenbeeld (1946); De einder (Verzamelde gedichten tot 1941, 1947); Tondalus’ visioen (1948); toneel: Maar wij... (1933); Ik zoek Christenen (1947); proza: Schaduw der bergen (1935; 2de ingrijpend herziene en bekorte uitgave 1936); critiek en essay: De episode van de vernieuwing onzer poëzie, diss. (1929); Fausten en faunen (1930); De schichtige Pegasus (1932); Ter zake (1932); Penibel journaal (1937); Hannibal over den Helicon? (1940); Karaktertrekken der vaderlandsche letterkunde (1945); De vrijheid van den dichter en de dichterlijke vrijheid (1946).

< >