Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HERZIENING

betekenis & definitie

Aan vonnissen en arresten door de strafrechter gewezen is in het algemeen niets meer te veranderen, wanneer de gewone rechtsmiddelen van verzet, hoger beroep of cassatie, er tegen niet meer kunnen worden aangewend, m.a.w. wanneer de beslissing als einduitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen.

Echter blijft, ondanks de vele waarborgen die de wet biedt om het doel der strafrechtspraak, schuldigen te straffen en onschuldigen vrij te laten, te bereiken, de mogelijkheid bestaan, dat het vonnis of arrest berust op wat gewoonlijk een „rechterlijke dwaling” genoemd wordt.

Soms blijkt, zelfs eerst jaren na de veroordeling, dat bijv. een getuige, die zeer bezwarende verklaringen had afgelegd, daarop geheel of grotendeels terugkomt. Had hij destijds de waarheid gezegd, dan zou het bewijs waarop de veroordeling berustte, zijn weggevallen.

Ten einde onjuiste veroordelingen te herstellen kende de Nederlandse wet sinds 1838 de mogelijkheid van revisie in enkele gevallen. Deze regeling was te beperkt, zoals o.a. bleek bij de behandeling van de geruchtmakende zaak tegen de gebr. Hogerhuis ca 1897, waaraan mr P. J. Troelstra zijn krachten gewijd had. Vijf Tweede-Kamerleden dienden een initiatief-ontwerp in, tot wijziging van het W.v.Sv. ten aanzien van de mogelijkheden tot revisie of herziening, dat geleid heeft tot de Wet van 14 Juli 1899, Stbl. 159.

Voor de invoering van het nieuwe W.v.Sv. in 1925 was het onderwerp opnieuw grondig ter hand genomen, en de artt. 457-481 regelen thans uitvoerig de mogelijkheden tot herziening en de te volgen procedure bij dit buitengewone rechtsmiddel.

Tegen in kracht van gewijsde gegane einduitspraken kan thans herziening worden aangevraagd, in de eerste plaats bij een zgn. conflict van rechtspraak, d.w.z. wanneer bij verschillende einduitspraken onderling tegenstrijdige bewezen verklaringen zijn uitgesproken.

Van meer belang, en dit komt in de practijk herhaaldelijk voor, is echter, dat de grond der aanvrage tot herziening ook kan liggen in een nieuw feit of novum, nl. een omstandigheid, die sinds het onderzoek, dat tot de veroordeling leidde, voor de dag is gekomen, een feit dus, dat de rechter bij zijn onderzoek niet was gebleken en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt. De wet onderscheidt hierbij vier gevallen, die een aanvrage tot herziening, die tot de Hoge Raad gericht moet worden, kunnen wettigen. De Nederlandse wet kent alleen een herziening ten gunste van de veroordeelde.

Lit.: J. M. van Bemmelen, Strafvordering. Leerb. van het Ned. strafprocesrecht (4de dr., 's-Gravenhage 1950), blz. 452-461.

< >