(Deutsche Marschen) is het westelijk gedeelte van het voormalige hertogdom Holstein, gelegen tussen de Elbe, de Gieslau, de Eider en de Noordzee. Het bestaat uit een plistoceen zandgebied met daarvoor gelegen vruchtbare kleigronden, die vooral na de middeleeuwen door voortdurende bedijkingen in westelijke richting zijn uitgebreid.
De bodem is voor graanbouw (tarwe), doch vooral als weiland in gebruik. Het oudste kleiland heeft terpen, die hier grote dorpen dragen. De bevolking is van Saksische origine en de grote boerenhoeven zijn van Saksische bouwtrant. Het plistocene zandgebied breekt met een steile rand tegen de klei-„marschen” af. De hoofd- en marktplaats Heide (1939: 12.676 inw.) is in dit zandgebied gelegen. Men verdeelt het in Noorder-Dithmarschen met Heide als hoofdplaats van het gehele gewest en Zuider-Dithmarschen, waar Meldorf, Hemmingstadt en Brunsbüttel de voornaamste plaatsen zijn.Reeds in de Karolingische tijd was Dithmarschen door de Saksen bewoond en vormde een gouw van het grote Frankenrijk, die lange tijd eigen graven had. In 1150 maakte Hendrik de Leeuw zich van het land meester, terwijl keizer Frederik I het aan het aartsbisdom Bremen schonk. Toen de boerenbevolking van Dithmarschen de adel verdreef en de bisschop haar hierover lastig viel, stelde zij zich in 1202 onder bescherming van de bisschop van Sleeswijk en van de koning van Denemarken. In de slag van Bornhövede (1227) verliet zij echter de Deense zijde en voegde zich weder bij Bremen, voortaan een soort vrijstaat vormende, die vooral tegen de graaf van Holstein zijn onafhankelijkheid in een langdurige strijd wist te bewaren. In 1474 verhief keizer Frederik III de landen Holstein, Stormarn en Dithmarschen tot een hertogdom en beleende daarmede Christiaan I, koning van Denemarken, die vruchteloos trachtte er vaste voet te verkrijgen. Zijn zoon Johan, die in 1500 met een leger van 20.000 man naar Dithmarschen trok om het land onder het Deense gezag te brengen, veroverde wel is waar Meldorf, maar leed bij Hemmingstadt een zware nederlaag tegen het boerenleger onder Wolf Isebrand, waarbij het grootste deel van de Deense troepen in de overstroomde polders omkwam, waarvan de boeren de sluizen hadden opengezet. Sedert bleef de boerenrepubliek van Dithmarschen, waar in 1552 de Hervorming aangenomen werd, in het bezit van haar vrijheid. De Deense koning Frederik II hervatte de veroveringsoorlog opnieuw (1559) en wist de boeren, die onderling verdeeld waren, ten slotte beslissend te verslaan bij Heide en slaagde er in Dithmarschen eindelijk aan het Deense gezag te onderwerpen (1559). Door de gebeurtenissen van 1864-1866 kwam het land aan Pruisen. Dithmarschen bezat een eigen recht, in zijn landboek vervat, dat in 1321 ontworpen en in 1447 en 1567 gewijzigd werd.
Lit.: A. Bartels, Die Dithmarschen (1898); O. Lehmann, Hausgeographie von D. (Forsch. Deut. Landes- u. Volkskunde XX, 1913); R. Nehlsen, Ditmarscher Gesch. nach Quellen u. Urkunden (1895); Idem, Gesch. von D. (1908); G. Marten und K. Mäckelmann, D.’s Gesch. u. Landeskunde (1927); Fr. Quehl, D.’r Chronisten, Dichter und Schriftsteller (1927).