Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HOLSTEIN

betekenis & definitie

landschap in het N. van Duitsland, gelegen tussen de Eider, de Noordzee, de beneden-Elbe, de Trave en de Oostzee, vroeger een hertogdom (hoofdstad Glückstadt), sedert 1866 tot Pruisen behorend, maakt thans deel uit van het Land Sleeswijk-Holstein*. De bodem bestaat in hoofdzaak uit glaciale en postglaciale afzettingen.

De vruchtbaarste delen liggen enerzijds langs Noordzee- en de Oostzeekust.Langs de Noordzeekust ligt het landschap Dithmarschen*, dat gedeeltelijk uit jonge bedijkingen bestaat; ook de Wilster-, Kremper- en Haseldorfer Marschen langs de Beneden-Elbe, die deel van het landschap Stormarn uitmaken, zijn vruchtbare landbouwgebieden. Het O. van Holstein (Wagrië) wordt ingenomen door de jonge eindmorenen, die een heuvelachtig landschap vormen, dat vele meren bevat (Holsteinische Schweiz); de Oostzeekust is sterk versneden en bestaat uit verdronken smeltwatergeulen (föhrden). Het centrale deel van Holstein bestaat uit de zgn. geest, die tegen het westelijk kleigebied van Dithmarschen met steile rand (donn of duin; St Michaëlisdonn) af breekt, en in vergelijking met het oostelijke Holsteinse heuvelland een arm gebied vormt. De steden liggen in het W. op de grens van klei en geest: Heide, Elmshorn, Itzehoe; in het O. aan de buitenzijde van de eindmorene zoals Neumünster, Rendsburg en Segeberg, of aan de kust (Kiel).

Lit.: Georg Waitz, Schleswig-Holsteins Geschichte, 2 dln (1851); P. von Hedemann-Heespen, Die Herzogtümer Schleswig Holstein und die Neuzeit (1926) (met uitv. bibl.).

< >