Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Tarwe

betekenis & definitie

(Triticum L.), plantengeslacht uit de familie der Gramineeën, gekenmerkt door 2-5bloemige aartjes, met de vlakke zijde naar de as gekeerd zittend in een aar. De belangrijkste soort is T. sativum L., de gekweekte tarwe, eigenlijk een verzamelnaam voor een reeks vormen, deels diploïd met 14, deels tetraploïd met 28 of zelfs hexaploïd met 42 chromosomen.

Als diploïd ras is slechts te noemen: T. monococcum L. of Eenkoorn, gekenmerkt door een brosse aarspil en aartjes met 2 bloemen, waarvan er meest slechts 1 tot vrucht wordt, die vast door de kroonkafjes omsloten blijft. Het stamt af van de in een paar vormen op de Balkan en in Klein-Azië in het wild groeiende T. aegilopoides Bal., werd, getuige vondsten in de paalwoningen van Zwitserland, reeds in het neolithicum in Centraal-Europa gekweekt en is thans nog in Klein-Azië en sporadisch elders cultuurgewas. Bij T. monococcum sluit zich aan: de tetraploïde T. dicoccum (Sehr.) Schübl., Tweekoorn of Emerkoom geheten, die wel zeker afstamt van de van Syrië tot West-Perzië voorkomende tetraploïde T. dicoccoides Keke en dichtopeenstaande aartjes met scherp gekielde kelkkafjes heeft. Zij was in het oude Egypte en Babylon reeds een belangrijke cultuurplant, is ook in de paalwoningen gevonden en wordt thans nog hier en daar in bergstreken der Oude Wereld, bijv. Ethiopië, gekweekt.Bij T. dicoccum sluiten zich nog 3 verdere tetraploïde rassen aan, nu met een taaie aarspil en gemakkelijk uit de kafjes loskomende korrels: T. durum Desf., de harde of glas tarwe, met een met merg gevulde halm en onbehaarde bladschede en aartjes met 3 of 4 rode of witte harde lange korrels, veel gekweekt in het mediterrane gebied tot Rusland, Zuid-Afrika, Australië en subtropisch Amerika; T. turgidum L., de Engelse of buikige tarwe, met meest behaarde bladen en aartjes met gekielde kelkkafjes en 5 meest rode ronde korrels met weinig, min of meer grijs meel, locaal gekweekt in het gebied van T. durum en de gewone tarwe, tussen welke beide zij in morphologisch opzicht in staat; en de pas laat vermelde T. polonicum L. of Poolse tarwe, met, bij de rijpe aartjes, lange dunne papierachtige kelkkafjes, gekweekt niet in Polen, maar in Spanje, Italië, Algiers, KI. Azië en Ethiopië. De in talrijke rassen, gebaarde en ongebaarde, zomer- en winterrassen, de meest gekweekte gewone tarwe, T. vulgare Vill., is hexaploïd, en heeft meestal een holle in plaats van een met merg gevulde stengel. Ook deze werd reeds in de tijd der paalwoningen gekweekt, speciaal in de als T. compactum Host bekende, sporadisch in het gebied van vulgare nog gekweekte vorm met dichtopeenstaande aartjes, en is zeker op de een of andere wijze uit de Emerkoom verkregen. Rest nog te vermelden de eveneens hexaploïde spelt, T. spelta L., die meerbloemige aartjes met 2 of 3 roodachtige halfglazige korrels met vrij blank meel voortbrengt en, in beperkte mate, in Z.O.-België, Zuid-Duitsland en N.W.-Zwitserland gekweekt wordt. Om de hier weer brosse aarspil en vast door de kroonkafjes omsloten korrels is hier eerst aan een afstamming van een of ander wild ras gedacht, maar sinds de waarneming van zgn. speltoide mutaties bij T. vulgare denkt men eer aan een ontstaan hieruit en wel in Centraal-Europa na het neolithicum.

De thans meest aanbevolen rassen zijn Alba, Heine VII, Staring, waarvan men de beschrijving vindt in de Beschrijvende Rassenlijst voor Landbouwgewassen (de 28ste in 1953). De zaaitijd is voor wintertarwe einde Sept. of begin Oct.; bij rijenteelt wordt 1,25 a 2,25 hl zaaitarwe per ha gebruikt; zomertarwe wordt gezaaid in Febr. of Mrt; de oogsttijd is Aug.; de opbrengst per ha varieert van 30-55 hl tarwe en 4-6 ton stro. In Nederland wordt zij slechts voor 10 4 20 pet van het totaal verbouwd. In België is het areaal nog kleiner; de zomertarwe heeft er slechts een zeker belang na zeer strenge winters, tijdens welke de wintertarwe gedeeltelijk is uitgevroren.

De tarwe is bij voorkeur een kleigewas, doch onder de invloed van de Tarwewet is ook op andere gronden tarwe verbouwd. De rijenafstand bedraagt 18 à 21 cm, de zaaidiepte 3 à 5 cm; rijenteelt heeft de voorkeur boven breedwerpig zaaien met het oog op onkruidbestrijding; bij machinaal zaaien heeft men beter gelegenheid, om de korrels voldoende diep onder te brengen, waardoor de wortelontwikkeling sneller en beter is en uitwinteren wordt tegengegaan. Zaaizaadontsmetting verdient aanbeveling. Verder z graanbouw en graanhandel, graanmaalderij, graanopslag, graanziekten en -beschadigingen, grassen en landbouwproducten.

Lit.: J. Z. ten Rodengate Marissen en J. Elema, Alg. Plantenteelt; Idem, Bijzondere Plantenteelt (dl I); J. L. v. Soest en med., Grassen en Granen (1951).

< >