Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LEEUW

betekenis & definitie

(1) (Panthera leo) is de naam van een groot roofdier uit de familie der katachtigen (2-2,5 m lang en 1 m hoog). De kop is breed, met een plat voorhoofd, het lichaam smal.

De pupil is rond. De staart (ca 1 m lang) draagt aan het einde een donkere kwast. De huidkleur is bruingeel. Het mannetje heeft gewoonlijk lange, dichte, donkere manen aan nek en borst; deze kunnen soms nagenoeg ontbreken, o.a. bij de Senegal-leeuw (P. I. senegalensis). De leeuwin is wat kleiner en vaak gevlekt op de flanken. Leeuwen leven thans in Afrika en W.-Azië in grote grasvlakten, met voldoende schaduwrijk geboomte voor dekking, maar ook in woestijnen en heuvelland. Men onderscheidt verscheidene rassen, elk met een beperkt verspreidingsgebied, die in afmeting, kleur en ontwikkeling der manen verschillen. Nog in de 4de eeuw v. Chr. leefden er leeuwen in Griekenland; ook in Palestina kwamen ze vroeger voor, zoals o.a. blijkt uit het Oude Testament. De grote Kaapse leeuw (P. I. melanochaitus) is al bijna een eeuw, de bijna even grote Barbarijse leeuw (P. I. leo) in het begin der 20ste eeuw uitgestorven. In Azië leven nog leeuwen in Kathiawar, ten Westen van de Indus, en ook nog in klein aantal in Irak en Perzië. Deze behoren tot een kleiner ras (P. I. persico). Leeuwen jagen ’s nachts in troepen op antilopen en zebra’s; ook aas wordt niet versmaad. Ze kunnen, als sociaal levende dieren, gemakkelijk worden getemd, zoals al meer dan 5000 jaren uit de geschiedenis bekend is. In dierentuinen ziet men vaak de lichtgele Massaï-leeuw (P. I. massiaca) uit O.-Afrika. In gevangenschap telen leeuwen geregeld voort. De 2-3 welpen (wollig grijs met donkere vlekken) worden na een draagtijd van 102-112 dagen geworpen. Ze zijn dan ca 30 cm lang en worden door de leeuwin gedurende een half jaar gezoogd. De manen ontwikkelen zich na 3 jaar. De levensduur bedraagt 15, soms zelfs wel 30 jaren.De grottenleeuw (P. I. spelaea), thans uitgestorven, maar waarvan overblijfselen in verschillende grotten in Europa gevonden zijn, verschilde slechts weinig van de recente rassen. Een hielbeen van deze soort is opgevist uit de Zeeuwse wateren. Amerikaanse leeuw is een minder juiste benaming, welke men veelal aan de poema geeft. (Zie plaat t.o. pag. 605.)

DR A. SCHEYGROND

Lit.: A. E. Brehm, Tierleben 12, Säugetiere 3 (Leipzig - Wien 1915); F. Harper, Extinct and Vanishing Mammals of the Old World (New York 1945); A. E. Pease, The Book of the Lion (1914); E. F. V. Wells, Lions, Wild and Friendly (London 1934); M. Johnson, Lion (1929, Ned. vert.: Koning der Wildernis, A’dam 1932); I. Krumbiegel, Der Löwe (Leipzig - Wittenberg 1951).

(2, sterrenkunde), a. het vijfde teken van de Dierenriem; b. het sterrenbeeld; men onderscheidt de Grote Leeuw (Leo major) en de Kleine Leeuw (Leo minor); z sterrenbeelden.

3, wapenkunde) is het beeld van grootmoedigheid en dapperheid en tevens van vorstelijke macht. De leeuw was reeds het stamteken van de oude Chaldaeën, van de Hebreeuwse stam Juda en persoonlijk teken van koning David. Bij Homerus lezen wij, dat Agamemnon de leeuw in zijn schild voerde. In de 12de eeuw deed deze heraldische figuur, in de Middeleeuwen veelal „Liebaert” genoemd, haar intrede in de Lage Landen. Nadien is de leeuw het voornaamste wapendier in de Nederlanden, in het algemeen in het Nederduitse gebied, en ook in Engeland. Gewoonlijk zijn de stand en de vorm van de leeuw klimmend en de staart eindigend in een dikke haarkwast, terwijl veelal in het midden van de staart nog een haarkwast is. De leeuw verschilt van de luipaard, doordat de leeuw en profil wordt afgebeeld, dus naar rechts (heraldisch) ziet. De wapens van de leeuw zijn zijn klauwen, die gewoonlijk, evenals zijn tong, van andere kleur zijn. In de oudste tijden komt de leeuw zonder tong voor, met geheel of half geopende muil of zichtbare tanden, terwijl de kop vrij spits en het lichaam mager, soms slechts een weinig dikker dan de staart was. In Duitsland stond de leeuw voor de 14de eeuw bijna recht overeind. De tong van de leeuw is, evenals bij andere dieren, meestal van keel, terwijl de klauwen op een veld van metaal, keel of azuur, op een veld van kleur van keel of azuur zijn of van een ander metaal dan het dier. Ook komt de leeuwenkop voor. De leeuw kan verder zijn half, klimmend, liggend, springend, staand, stappend, uitkomend en zittend. Bovendien is de leeuw vaak gekroond of houdt hij in zijn voorpoten een voorwerp (zwaard, pijl enz.) vast. In Nederland komt de leeuw behalve als schildhouder, in het rijkswapen, in de wapens van provincies en steden en ook bij zeer veel geslachten als wapendier voor en is dan altijd hoofdfiguur.

Lit.: H. W. J. M. Kits Nieuwenkamp, Europeesche totemdieren en eenige andere symbolen. 2de dr. (Haarlem 1936); J. C. P. W. A. Steenkamp, Heraldisch vademecum (Amersfoort 1938); André Vlaanderen, Teekens en symbolen (Amsterdam 1946).

< >