geschreven middel tot geestelijk verkeer. Duizenden kleitafeltjes met spijkerschrift bewijzen het bestaan van de brief in zeer oude historische tijden.
Bij de Sumeriërs, Babyloniërs en Assyriërs diende de brief nog als bevestiging van een door een bode tevens mondeling overgebracht bericht. Reeds vroeg is tweeërlei karakter waarneembaar, nl. dat van particuliere en van officiële brief. Belangrijke vondsten waren die der Amarna -brieven, waarmede een uitgebreide ambtelijke en vorstelijke correspondentie uit het oude Egypte aan het licht kwam, en in de allerlaatste tijd te Mari (Mesopotamië). Papyrus, klei, steen, brons, lood, ivoor, goud, aardewerk, hout en vijgebladeren werden als „postpapier” gebruikt.
Bij de Grieken en Romeinen schreef men ook op met was bestreken plankjes (tabulae cerae), later op papyrus.In de Klassieke Oudheid was de brief (Grieks epistolê, Latijn epistula, later epistola) in het dagelijks leven even algemeen als nu. In Egypte zijn talloze Griekse (ook vele Koptische en enkele Latijnse) brieven op papyrus teruggevonden, zowel ambtelijke als particuliere. Brieven van Romeinse keizers en anderen vindt men ook in het Corpus Iuris. Uit het dagelijkse gebruiksding heeft zich een kunstvorm ontwikkeld, de literaire brief.
Men onderscheidt twee soorten:
1. de oorspronkelijk niet voor publicatie bestemde brieven, die echter door voortreffelijke stylisten waren geschreven en daarom verzameld werden: bijv. de brieven van Plato, Cicero en keizer Julianus;
2. de van meet af aan voor publicatie bestemde brieven. Sommige, als die van Alciphron, tekenen ons personen, karakters en milieu’s; andere, als die van Plinius de Jongere, schetsen het leven in Rome; weer andere, als de Brieven aan Lucilius van Seneca, zijn zedekundig van strekking.
Poëtische brieven schreef Horatius; bijzondere vermelding verdient zijn Brief aan de Pisones, meestal bekend onder de titel Ars poëtica. Zeer kunstmatig zijn Ovidius’ Heldinnebrieven, alsmede de Brieven uit Pontus en de Tristia, waarin hij klaagt over zijn verbanning naar Tomi.
De antieke rhetorenscholen beoefenden geregeld het schrijven van de fictieve brief van een beroemd man. Dientengevolge zijn vele onechte brieven in omloop gekomen. Van een geheel andere aard en strekking zijn natuurlijk de in het Nieuwe Testament bewaarde apostolische brieven.
De gehele middeleeuwen door bleef Latijn de traditionele taal der brieven. Als voorbeelden dienden Cicero en Alcuinus en voor ambtelijke correspondentie formulierboeken. Sinds de 14de eeuw kwam papier meer en meer als schrijfstof in gebruik in plaats van perkament. Hoewel ook in deze periode belangrijke particuliere brieven zijn geschreven — bijv. die van Héloïse en Abélard — overheerste het onpersoonlijk karakter zozeer, dat het woord brief (afgeleid van lat. breve of brevis, kort) bijna identiek werd met oorkonde.
Deze betekenis heeft het woord behouden tot in de 17de eeuw en zij blijkt nog uit samenstellingen als pand-, pacht-, schuld-, wisselbrief. Officiële brieven van kerk of staat hebben dit karakter bewaard: adelbrieven, geloofsbrieven, encycliek, breven.
De Westeuropese epistolografie (brievenliteratuur) kwam tot bloei in de Renaissance. De klassieken drukten hun stempel zowel op de particuliere brieven als op die, welke voor publicatie waren bestemd en die in hun essayistische vorm een taak vervulden, welke later wetenschappelijke tijdschriften zouden overnemen. De humanisten bleven in het Latijn schrijven; vooral de humanisten van de Nederlanden hebben hierin uitgemunt: Erasmus, Scaliger, Lipsius, de beide Heinsiussen, Vossius en Hugo de Groot. Eerst in Italië, daarna in andere landen, wordt het Latijn door de landstaal verdrongen.
Aanvankelijk schijnt zij nog moeilijk hanteerbaar in het proza, de stijl is niet fraai. In Engeland echter verwerft zij vroeg een zekere natuurlijkheid, in Frankrijk komt de epistolografie in de 16de en 17de eeuw tot hoge bloei. De vorm wordt in de Renaissance zeer gecultiveerd. Hulp hierbij bieden talrijke handleidingen.
In de periode van de Romantiek, toen het stemmingsleven in verhoogde mate tot uiting kwam in de brief, schiep Richardson de roman in brieven, welke vrijwel geheel of uitsluitend bestaat uit de gefingeerde correspondentie der figuren.
Het is duidelijk, dat de brief aan zijn betekenis als persoonlijk getuigenis een bijzondere waarde kan ontlenen als document voor de politieke en culturele geschiedenis. Terecht zijn daarom de brieven van talloze grote persoonlijkheden verzameld, zowel op het gebied der staatkunde (Johan de Witt) als dat der kunst (Mozart, Beethoven, Vincent van Gogh). Hun stijl, hoewel mede bepaald door de geadresseerde, de relatie, het onderwerp en een zekere conventie, die wisselt naar tijd en land, wordt gekenmerkt door een persoonlijk cachet.
De Fransen zijn voortreffelijke briefschrijvers. Men denke slechts aan Pascal, Madame de Sévigné, Fontenelle, Montesquieu (Lettres persanes), Mérimée (Lettres d'une inconnue), Voltaire, Madame de Staël, Napoleon I en Joséphine, Flaubert enz.
Op niet minder hoog niveau staat de Engelse epistolografie met Swift, Pope, Hughes, Temple, Addison, Locke, lord Chesterfield, Shaftesbury, Richardson, lady Montague, Sterne, Carlyle, Horace Walpole e.a.
In Nederland noemen wij: Hooft, de dames Wolff en Deken (Brieven van Abraham Blankaart, Vertrouwde Brieven), Bilderdijk, Bakhuizen van den Brink, Busken Huet (Brieven over den Bijbel), Multatuli.
In Duitsland: Lessing, Winckelmann, Klopstock, Gleim, Wieland, Mendelssohn, Jacobi, W. von Humboldt, Goethe, Schiller, Bettina (H. von Arnim), Börne, Rilke (Briefe an einen jungen Dichter).
De vrij zeldzame brieven in versvorm werden o.a. geschreven door P. C. Hooft (Rijmbrief Aen de Camer in Liefd' Bloeyende), Vondel (Brieven der Heilige Maegden, naar het model van Ovidius’ Heldinnebrieven), Clément Marot, Voltaire (Êpitre d’Uranie), Sam. Daniël, John Donne, Dryden, Pope en Keats.
Vermaard bleven als hekelbrieven de Epistolae obscurorum virorum; de brief aan Franciscus Sonnius voorafgaande aan Marnix’ Biëncorf behoort eveneens tot dit genre.
Van oudsher zijn bepaalde personen met het schrijven van brieven belast (amanuensis, clerc, secretaris, correspondent), mede in verband met de conventionele vormen. Maar ook voor intieme particuliere brieven roepen minder ontwikkelden wel de betaalde hulp in van briefschrijvers. Sinds de middeleeuwen hebben boeken over de briefstijl met voorschriften en voorbeelden hierbij ook hulp geboden. De oefening, die op vele middelbare scholen aan de leerlingen wordt gegeven in het schrijven van brieven (zakenbrieven, verzoekschriften, sollicitatiebrieven) vervult een dergelijke taak.
Lit.: W. Roberts, History of letter-writing (1843, 2nd ed. 1853); G. Steinhausen, Gesch. d. deutschen Briefes, 2 Bde (Berlin i889-’gi, 3. Aufl. 1902); M.
Roustan, La lettre. Evolution du genre. 4me tir. (Paris 1902); George Saintsbury, A letterbook; selected with an introd. on the hist. and art of letterwriting (1922); W. Büngel, Der Brief, ein kulturgesch. Dokument (1939); A.
Hallema, De briefliteratuur en haar betekenis voor onze koloniale geschiedenis, in Indische Gids, dl 62 (1940); W. G. Hellinga, Het hart op de tong (’s-Gravenhage 1941); A. v. Duinkerken, Wereldhistorie per post (Amsterdam 1945); Juridisch: H.
L. de Beaufort, Auteursrecht (1932), blz. 68 vgg.; L. Pinner, Das Recht des Briefes in rechtsvergleichender Darstellung (Leiden 1937);
Verzamelingen: Alle Griekse literaire brieven, echte en onechte, zijn verzameld door R. Hercher, Epistolographi Graeci (Parisiis 1873); zie verder de afzonderlijke klassieke auteurs.
Voor de kennis der middeleeuwen zijn van grote betekenis de Epistolae, welke verzameld zijn in de Monumenta Germanica. Epistolae obscurorum virorum (I 1515, II 1517)» opnieuw uitgeg. met inleiding en lit. door Aloys Bomer (Heidelberg 1924); Principum ac illustrium virorum epistolae (Amsterodami 1644); Praestantium ac eruditorum virorum epistolae ecclesiasticae et theologicae (Amsterdami 1660, 3de dr. 1704; o.a. brieven van Arminius, Vossius en Grotius); Virorum ell. et doctorum ad Melch. Goldastum epistolae (Francofurti 1688); Lettere di varii illustri Italiani del secolo XVIII e XIX (10 dln, Reggio 1841); E. Crépet, Trésor épistolaire de la France (Paris 1865); W.
B. Scoones, Four centuries of English letters (4th ed. 1893); J- Barbey d’Aurevilly, Littérature épistolaire (Paris 1893); A. Treasury of the World’s Great Letters ed. by M. L.
Schuster (New York 1940); J. Robertson, The art of letter-writing: an essay on the handbooks published in England during the i6th and I7th centuries (Liverpool Univ. Press, 1942).
Briefstijl: Albericus van Montecassino, Rationes dictandi (uitgeg. door Comm. zur Herausgabe bayrischer und deutsch. Quellen-Schriften, Bd 9 I, München 1856).