(kunsthandwerk) —voor het begrip in de metallurgische industrie z koper — is een oeroud materiaal zowel voor het vervaardigen van wapens, sieraden en gebruiksvoorwerpen (waarvoor het reeds in de bronstijd werd gebezigd), als voor het gieten van beelden. Voor het maken van alle voorwerpen, die aan slijtage onderhevig zijn, geeft men aan brons de voorkeur boven koper en tombak, welke zich beter lenen voor smeedbewerkingen, terwijl het brons zich gemakkelijker laat gieten en dan door zijn hardheid duurzamer is.
Het in brons gieten van beelden is in het Oosten sinds duizenden jaren beoefend; ook de Grieken goten reeds bronzen beelden en wisten door verschillend mengsel onderscheid van tinten te verkrijgen. Bekend zijn voorts de Duitse brons werken uit de 9de-11de eeuw (Munster te Aken, Dom te Mainz, Augsburg enz.). Uit de Italiaanse Renaissance o.a. de werken van Giov. Pisano e.a., speciaal beroemd de bronzen reliëfs op de deuren van het baptisterium te Florence, door L.
Ghiberti. In de 16de eeuw maakte Benvenuto Cellini zijn prachtige bronzen beelden. In de tweede helft dier eeuw tot in de 18de eeuw bereikte de giettechniek een grote hoogte; uit die tijd dateren de werken van Giambologna; van Leoni en van Tacca in Spanje; van Joh. Beth.
Keiler te Parijs; van Joh. Jacobi te Berlijn. Beroemd was in het begin der 19de eeuw de Franse gieter Lequine. In 1838 stichtte Barbedienne zijn bekend geworden fabriek van verkleinde bronzen reproducties naar plastische kunstwerken o.a. uit vele Europese musea.
Een belangrijk in brons gegoten Nederlands kunstwerk van recente datum is de doopvont van Jan Eloy en Leo Brom in de St Bonifaciuskerk te Leeuwarden (z Brom’s Edelsmidse).
Het bronsgieten geschiedt bij voorkeur — om het beste gietsel te verkrijgen — door te gieten in cire perdue. Om het gipsbeeld wordt los een laag klei gelegd en daarover giet men een gipslaag voor de tijdelijke mantel. De klei wordt nu verwijderd en in de lege ruimte tussen beeld en mantel giet men, over het beeld heen, een gelatinelaag, die later gemakkelijk zal kunnen worden verwijderd. Men neemt nu de gipslaag af en smeert in de gelatineafdruk een laagje van 3-6 mm dik: dit wordt later de dikte van het brons. Na dit instrijken met was wordt een mengsel van gips en gemalen baksteen (de zgn. chamottemassa) er in gegoten, zodat het wassen beeld nu is ingesloten tussen gelatine en „kern”.
Nu wordt de mantel verwijderd evenals de gelatine: het beeld is dan in het was te zien, en over dit wasbeeld worden pijpen was gelegd, die op enkele plaatsen aan het wasbeeld worden vastgesmolten. Dit worden later de luchtkanalen en die waardoor het brons moet vloeien. Over het gehele kanalennet giet men een zelfde mengsel van gips en gemalen baksteen ter dikte van ca 5 cm. Hierna wordt het geheel grondig gedroogd.
Vóór het ingieten wordt het geheel in ijzeren vormkasten vastgeschroefd om bestand te zijn tegen de geweldige druk die ontstaat bij het gieten van het gloeiende brons. De bronsalliage bestaat uit 93 pct koper en 7 pct tin en is vloeibaar bij 1200-1400 gr. C. Na het gieten en na afkoeling, wordt de buitenste chamottelaag stukgehakt: van het nu zichtbaar geworden ruwe gietsel zaagt men de tot bronzen staven geworden kanalen af, maakt de gaten met ingeklopte stukjes brons dicht, en het geheel vereist verder nog bijciselering, retouchering en eventueel de aanbrenging van diverse kleur-patina’s met zuren of chemicaliën.
Dit gietprocédé in cire perdue heeft vooral dit voor, dat er weinig naden in het beeld ontstaan: op de andere wijze, die in een stukvorm van zgn. vormzand, ontstaan nl. zeer vele naden die later moeten worden bijgeciseleerd, waardoor het gehele beeld wordt aangetast.
Hoewel brons zich in het algemeen niet laat smeden en walsen kunnen bronzen voorwerpen wel met beiteltjes, graveerstekers, vijltjes (riffloirs) en ponsen fijn worden afgewerkt ciseleren) en daarna gedeeltelijk gepolijst. Moderne beeldhouwers behouden meestal hun modelé-techniek liever in het brons zichtbaar en bewerken hun bronzen zo min mogelijk. — In oud-Egypte werden bronzen beeldjes met zilverdraadornament versierd; de lijnen werden eerst voorgeëtst of gegraveerd. Dezelfde techniek is aan verschillende Byzantijnse bronsdeuren in Italië ontdekt (Amalfi 1066, Rome 1070). Emailtechniek op brons werd o.m. door de Angelsaksers en door de Gallo-Romeinen toegepast.
Lit.: H. Lüer en M. Creutz, Gesch. d. Metallkunst, dl I (Stuttgart 1904); T.
Tavenor-Perry, Dinanderie (London 1910); G. Fortnum en Ef Drury, Bronzes; (technisch) ]. H. Göcking, Das Wachsausschmelz-Verfahren, Deutsche Goldschmiede (Leipzig z.j.).