Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KLEI

betekenis & definitie

is een zeer fijnkorrelig (pelietisch) sediment, dat in natte toestand plastisch, kneedbaar is en door sterke verhitting (bakken) hard wordt. Door uitdrogen wordt klei brokkelig, verkrijgt talrijke barstjes en kan dan tot fijn poeder gewreven worden.

Klei kan plaatselijk door verwering ontstaan en is dan een verweringsresidu. De grootste hoeveelheden klei zijn echter door stromend water getransporteerd en in meren als zoetwaterklei, langs rivieren als rivierklei, of in zeeën als zeeklei afgezet. De belangrijkste bestanddelen van klei zijn onder kleimineralen genoemd.Klei is dus een niet-verhard gesteente, waarvan geen scherpe definitie in schei- en natuurkundige zin gegeven kan worden. Vette klei is plastisch en bevat meer typische kleimineralen, minder kristalkorrels dan magere klei, die minder kneedbaar is en dikwijls zandkorrels bevat. IJzerverbindingen geven aan klei een grijze, blauwe, groene, bruine of rode kleur, bitumineuze stoffen maken haar donkergrijs. Zuivere kaolien behoort ook tot de kleisoorten en wordt o.a. voor de fabricage van porselein gebruikt, terwijl uit gewone klei o.a. grof aardewerk, dakpannen en bakstenen gemaakt worden. Vuurvaste klei bezit een hoog smeltpunt van ten minste 1580 gr. C. en bevat behalve aluminiumverbindingen weinig metaaloxyden en alkali-oxyden. Door vuurvaste klei sterk te verhitten („hoog te branden”) ontstaat chamotte. Mergel is klei met een hoog gehalte aan calciumcarbonaat. Dit kan zich tot concreties concentreren, zoals de lösspoppetjes in de Limburgse löss.

De ondoorlaatbaarheid van met water verzadigde klei voor water, maakt kleilagen tot een niveau, waarop grondwater in zandige lagen, die boven de klei liggen, stroomt.

In Nederland wordt een groot gedeelte van de jong-holocene (alluviale) gronden door klei ingenomen: zeeklei, rivierklei en beekklei, terwijl de Limburgse klei of löss ouder is. De Nederlandse zeeklei bevat vrij veel fijne kwartskorrels. Bij een gehalte tot 40 pct wordt de zeeklei vet of zwaar genoemd, tussen 40 en 60 pct kwarts licht en tussen 60 en 80 pct heet de grondsoort zavelgrond.

PROF. DR B. G. ESCHER

Ook in BELGIË maken kleien een niet onbelangrijk deel uit van ’s lands natuurlijke rijkdommen en zij worden op vele plaatsen op grote schaal ontgonnen. Sommige van deze kleilagen hebben een aanzienlijke dikte: de Boomse klei meer dan 30 m, de klei van Ieperen en de klei van Hautrage soms meer dan 100 m. Bovendien worden op vele plaatsen van Hoog-België verweerde palaeozoïsche schalies als klei verwerkt. Onder-Devoonschalies en arkosen zijn op de hoogvlakten van de Ardennen verweerd tot een kaolinietrijke klei, die na zuivering kaolien levert (Transinne).

Lit.: Congrès du Centenaire de 1’Ass. d. Ingénieurs sorties de l’Ecole de Liège (1947), Sect. Géologie, blz. 239-314. Bijdr. d. Calembert, Gulinck, Marlière en Tavernier; Rapports du Cobea (Com. belge p. l’Etude d. Argiles), 1-6 (Bruxelles 1943-48)