Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

BAÄLBEK

betekenis & definitie

is een nederzetting in Syrië, op 1150 m boven de zeespiegel in het dal tussen de Libanon en de Anti-Libanon, dicht bij de waterscheiding van de Litani (Leontes) en de Nahr e-lAsi (Orontes). De naam, die meestal wordt verklaard als „Stad van Baäl” is waarschijnlijk de oorspronkelijke.

Volgens de overlevering is deze plaats gesticht door koning Salomo als woonplaats voor de koningin van Saba. Wellicht was zij het Baäl-Gad of Baäl-Hamon van de Bijbel. Daar de Grieken den inheemsen god Baäl met Helios vereenzelvigden, noemden zij de stad Heliopolis. Keizer Augustus verhief deze plaats tot een Romeinse kolonie met de naam Iulia Augusta Felix.De god van Baäl, dien de Romeinen Iuppiter Heliopolitanus noemden, had een bijzondere betekenis, blijkens de geweldige bouwwerken, die voor hem werden opgericht. Aan de grote tempel, waarvan belangrijke overblijfselen zijn bewaard, is van het midden van de 1ste tot het midden van de 3de eeuw n. Chr. gebouwd. Keizer Theodosius (379-395) heeft de tempel in een kerk veranderd; later werd Heliopolis de zetel van een bisschop. In 636 is de stad ingenomen door Aboe Obeida, een veldheer van den kalief Omar; met Syrië viel zij ten deel aan Egypte. In de 11de eeuw voerde de sultan van Aleppo er heerschappij en gedurende de Kruistochten was zij getuige van menige strijd.

In 1139 boden haar vaste muren zeven weken lang tegenstand aan Zenki, en toen de stad ingenomen was, duurde het nog elf dagen voor de citadel bij verdrag werd overgegeven. Ayoeb, de vader van Saladin, werd er stadhouder, en laatstgenoemde sleet er enige jaren van zijn jeugd. In 1157 werd de stad door Noer-ed-din veroverd en in 1170 door een aardbeving verwoest. In 1237 werd Ismaël beheerser van het herbouwde Baälbek en in 1260 is het door de Mongolen ingenomen en verwoest. In 1401 moest het zich onderwerpen aan Timoer en zijn leger onderhouden. De ruïnes werden in 1507 bezocht door Martin von Baumgarten; in 1553 bracht Pierre Belon het bestaan er van ter kennis van de Europeanen.

Wij bezitten beschrijvingen uit het midden van de 18de eeuw. Door een zware aardbeving zijn de ruïnes in 1759 ernstig beschadigd. Van 1900-1904 zijn er opgravingen ondernomen door een Duitse expeditie. Na Wereldoorlog I is het onderzoek door de Fransen voortgezet.

Onder de bouwvallen trekt vooral het grote tempelcomplex voor Iuppiter Heliopolitanus de aandacht. Sporen zijn ontdekt van een oudere tempel uit de latere Hellenistische tijd, gebouwd onder de Seleucidische koningen. Wij weten, dat het een peripteros was met 10 zuilen in het front en 20 aan de lange zijden, met een brede cella en een diepe voorhal. Dit gebouw is evenwel onvoltooid blijven liggen. De nieuwe tempel uit de Romeinse tijd is boven de onderbouw van de Hellenistische opgericht. Het complex van de Romeinse tempel bestond uit de volgende delen:

I. De voorhal, een zaal van 60 m breedte en 12 m diepte, met 12 zuilen in het front, voorafgegaan door een brede trap, gebouwd in het begin van de 3de eeuw.

II. Een voorhof in de vorm van een zeshoek, omgeven door zuilenhallen en een reeks van vertrekken, 60 m breed, door drie rijk versierde deuren verbonden met de voorhal, gebouwd omstreeks het midden van de 3de eeuw.

III. Een grote hof, van 135 bij 113 m, aan drie zijden omgeven door zuilenhallen, waarbij rechthoekige zalen en halfronde nissen aansluiten, met het grote offeraltaar in het midden, gebouwd in het midden van de 2de eeuw, ten tijde van keizer Antoninus Pius IV. De grote tempel, gelegen in het verlengde van de grote hof, 90 m lang en 54 m breed, een pseudo-dipteros, met 10 zuilen in het front en 19 zuilen aan de lange zijden; de zuilen zijn niet gecanneleerd, worden bekroond door Korinthische kapitelen en zijn 19 m hoog; het hoofdgestel is zeer rijk met sculptuur versierd; de hoogte boven het stylobaat is 80 voeten van 29,57cm) waarvan een zesde voor het hoofdgestel moet worden gerekend; met de bouw van de tempel is omstreeks het midden van de iste eeuw onzer jaartelling aangevangen. De tempel verheft zich op een podium van 13½ m hoogte, waarvoor zware terrasmuren zijn opgericht. Om dit terras ligt een muur, gebouwd op een laag van stenen die gemiddeld 9 m lang, 4 m hoog en 3 m dik zijn; aan de westzijde liggen drie stenen van kolossale afmetingen, niet minder dan 19 m lang. Men spreekt van het trilithon.

Naast dit grote bouwwerk ligt een tempel van kleinere afmetingen met 8 zuilen in het front en 15 aan elk der zijkanten, toegankelijk door middel van een brede trap. De tempel bestaat uit een zuilenhal, een voorportaal en een cella van 27 bij 22 m. De decoratie met sculptuur is buitengewoon rijk. Gewoonlijk spreekt men van de „Bakchostempel”; mogelijk was het bouwwerk aan de Grote Moedergodin, de „Magna Mater” gewijd.

Een derde tempel, meestal als „Venus- of Fortuna-tempel” betiteld, bezit een ronde cella, die is omgeven door zuilen, verbonden door concave architraven. Dit is een uiterst fantastische vorm van architectuur, zoals men vrijwel nergens elders aantreft.

PROF. DR A. W. BYVANCK

Lit.: Th. Wiegand, Ergebnisse der Ausgrabungen in Baälbek I (1921), II (1923), III (1925); R. Dussaud e.a., La Syrië (1931), pl. 48-56; A. von Gerkan, Corolla L. Curtius (1937), blz. 55-59; Puchstein, Führer durch die Ruinen Baälbeks (Leipzig 1905).

< >