Hebreeuwse eigennaam, waarvan de betekenis onzeker is. Gad is de naam van :
1. de Geluksgod of de Fortuin, een godheid die ook in de Phoenicische opschriften voorkomt (Is. 65 : 11);
2. Davids raadgever-profeet en ziener;
3. vooral de zoon van Jakob en Zilpa, en de krijgslustige stam, die uit deze zoon ontsproot. De stam Gad (vgl. Numeri 32 en de inscriptie van de Moabietische koning Mesa, midden gde eeuw v. Chr.) bewoonde het middelste gedeelte van Transjordanië, maar zijn erfdeel ging later voor Israël verloren.