Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Syrië

betekenis & definitie

(Al-Jamhouriya As-Souriya), onafhankelijke republiek, lid van de Ver. Naties en van de Arabische Liga, ligt in het W. van Azië, groot 184 920 km2, telt (1952) 3 329 000 inw.

Hierbij is niet inbegrepen het aantal nomaden en seminomaden, dat in 1945 werd geschat op 288 400. Syrië wordt in het N. begrensd door Turkije, in het O. door Irak, in het Z. door Jordanië en in het W. door Israël, Libanon en de Middellandse Zee.Bodemgesteldheid.

Een tafellandschap neemt het grootste deel van Syrië in met in het W. langs de kust kalkgebergten, die tot 2700 m stijgen. Iets meer naar het O. lopen 2 bergruggen, de Libanon en de Anti-Libanon, evenwijdig aan de kust; deze bereiken een hoogte van ca 3000 m. Tussen beide ketens ligt de diepe breuk El Bika, die zich naar het Z. voortzet in het Jordaandal. Het plateau in het O. bevat talrijke vulkanische gesteenten en heeft een steppevegetatie, welke geleidelijk overgaat in Syrische (Arabische) woestijn. Door deze woestijn stroomt de Euphraat en (over een lengte van ca 100 km als grensrivier met Turkije) de Tigris. Een andere grote rivier is de Orontes, welke in de staat Libanon ontspringt en tussen Libanon en Anti-Libanon stroomt, om ten slotte ten Z. van Alexandrette, nog in Turkije, in de Middellandse Zee uit te monden. Al deze rivieren zijn van groot belang voor de irrigatie van de vruchtbare, maar droge bodem. Ten slotte moeten vermeld de talrijke oases in het woestijn- en steppegebied van het O.

Klimaat.

Syrië ligt in de gordel van Westenwinden van het Mediterrane gebied. Het regenseizoen duurt van Nov. tot Apr. of Mei. De hellingen van de berg Hermon en van de Anti-Libanon vangen de regendragende winden op en ontvangen een neerslag van ruim 100 cm; in de winter zijn deze hellingen met sneeuw bedekt. De O. steppe- en woestijnstreek ontvangt weinig of geen regen. Er komen hier de verzengende woestijnwinden voor. De temperatuur bereikt hier ook veel grotere extremen dan aan de kust. Van de inheemse planten zijn de ceder en de cypres van de W. gebergten bekend; door ondoelmatige kap is hun aantal evenwe gereduceerd tot kleine groepen bij heilige plaatsen.

Plantenkleed.

Langs de kust, met een iets hogere zomer- en wintertemperatuur dan bijv. Algiers en, dank zij de heersende Westenwinden, voldoende winterregen, vindt men een typisch mediterrane vegetatie met Pinus Pinea en halepensis, altijdgroene eiken als Quercus Aegilops en Libani, Fraxinus syriaca enz. en cultuur van olijf en wijnstok, sinaasappel en citroen, vijg en dadel. Aan de westzijde van de Libanon reikt deze vegetatie tot ca 450 m, waarboven men tot 900 m een gordel van eiken aantreft, dan tot 1200 m van dennen en tot ca 1800 m, tot waar ook de akkerbouw gaat, van Cedrus libanitica en Cupressus sempervirens var. horizontalis, meer binnenwaarts ook van Juniperus foetidissima. Dan volgt nog een alpiene gordel tot ca 2700 m met een struik als Prunus prostrata en alpenplanten. Het grootste, oostelijke, deel van het land is een steppengebied met een armelijke vegetatie uit grassen, Salsolaceeën, Polygonaceeën, Artemisia’s en veel in het voorjaar bloeiende 1jarige planten, bij mogelijkheid van irrigatie vaak vruchtbaar, zoals de rijke cultuuroase om het 690 m hoog gelegen Damascus bewijst. Opvallend is het grote aantal endemische soorten en merkwaardig het voorkomen, vooral onder de steppenplanten, van soorten uit geslachten van veraf gelegen streken, zoals Pelargonium Endlicherianum, Albizzia Julibrissin e.a.

Lit.: L. Bouloumoy, Flore du Liban et de la Syrië (Paris 1930).

Dierenwereld.

Van zoogdieren noemen wij de gestreepte hyena, jakhals, jachtluipaard, karakal, de Syrische eekhoorn, de Syrische haas, de Syrische klipdas. Onder de vogels de Syrische merel, bijeneter, hop, de Syrische bonte specht. Aan het meer van Antiochië broedt de Afrikaanse slangenvogel. De Syrische struisvogel is zo goed als uitgestorven. Hagedissen en zandhagedissen zijn talrijk. Een verwante van de Europese adder is gewoon en in de Syrische woestijn is de gehoornde adder talrijk. Algemeen is de Griekse landschildpad.

Bevolking.

De bevolking van Syrië is samengesteld uit vele volksgroepen, die vrijwel alle tot het Oriëntalide ras behoren (waartoe ook de Arabieren gerekend worden). Ca 87 pet van de bevolking belijdt de Islamietische godsdienst. Hiervan vormen de Soennieten weer de meerderheid. Van de (1949) 443000 Christenen zijn 154000 Grieks-Orthodoxen, 107000 Armeens-Orthodoxen, 51500 Grieks-Katholieken en 45 000 Syrisch-Orthodoxen; voorts zijn er ca 31 200 Joden. Het geboortecijfer was (1951) 25,2, het sterftecijfer 7,2. Deze cijfers zijn evenwel niet betrouwbaar. De Syrische Universiteit te Damascus werd gesticht in 1924, hoewel de faculteiten voor Rechten en Medicijnen reeds eerder bestonden. De hogere kweekschool is met de Syrische universiteit verbonden. Te Aleppo is een technische hogeschool gevestigd. Damascus is ook de zetel van een Arabische Academie, die in igig werd gesticht. Over het algemeen staat het lager onderwijs in Syrië op een laag peil en het percentage analphabeten is hoog. Ten N.O. van de Euphraat werd tussen de beide Wereldoorlogen een gebied in cultuur gebracht door immigranten (Koerden uit Turkije, Christenen uit andere delen van Syrië, Assyriërs uit Irak), met steun van Franse autoriteiten. De belangrijkste steden zijn de hoofdstad Damascus met (1950) 335 100, Aleppo met 362 600, Homs met 244 100, Hama met 146 600 en Lattakia met 100 500 inw. In de havenstad Banias monden pijpen van de olieleiding uit Irak uit.

Middelen van bestaan.

Ca 75 pct van de bevolking is werkzaam in de landbouw. Over het algemeen zijn de landbouwmethoden, zoals in de meeste landen van het Midden-Oosten, achterlijk. De voornaamste producten zijn tarwe, gerst, katoen en tabak. Waar voldoende water beschikbaar is worden groenten en vruchten verbouwd, o.a. bij Aleppo en Hama, welke steden bekend zijn om hun tuinen. Slechts 20 pet van de in cultuur te brengen grond wordt gebruikt.

Grootgrondbezit is regel, maar collectief bezit wordt door de regering bevorderd. De industrie wordt meestal in de vorm van huisindustrie uitgeoefend. In Damascus worden zijden stoffen, geciseleerd metaal (Damascener zwaarden), houtsnijwerk en zware damast vervaardigd. Andere industrieën houden zich bezig met de productie van olijfolie, zeep, textiel, tabak en cement. Waarschijnlijk is Syrië arm aan mineralen. Mangaan, phosphaten en kalk worden gewonnen.

Handel en verkeer.

Een niet onbelangrijk toerisme (veel bouwwerken van oudheidkundige waarde) heeft de balans in de richting van een evenwicht gebracht. De voornaamste importproducten zijn ruwe wol, metalen, machines, electrische goederen en chemicaliën. Uitgevoerd worden textiel, fruit, tabak en leerwerken. Tot de invoerende landen behoren, in volgorde van handelswaarde, de V.S., Groot-Brittannië, Frankrijk en Italië. De uitvoer richt zich vnl. naar Libanon (waarmee tot 13 Mrt 1950 een douane-unie bestond), de V.S.,Italië en Frankrijk. Het land wordt in zijn ontwikkeling geremd door gebrek aan goede verkeerswegen. Er zijn ca 950 km aan spoorlijnen, dikwijls met smalspoor. De Fransen hebben in de dichter bevolkte gebieden wegen aangelegd. Particuliere ondernemingen onderhouden het transport op de woestijnwegen naar Irak en Perzië. Er zijn vliegvelden te Aleppo, Homs, Damascus, Der’a, Raqqa en Haseke. De zich ontwikkelende Israëlische havens hebben een groot deel van de transitohandel via Syrië en Libanon, naar zich getrokken.

Bestuur.

Van 1920 tot 1941 stond Syrië onder Frans mandaat. Op 27 Sept. 1941 werd door de Fransen de onafhankelijkheid van het land geproclameerd. Na een drietal militaire coups d’état in 1949 werd de oude grondwet van 1930 door een nieuwe vervangen. Na een andere militaire coup op 2 Dec. 1951 werd het parlement ontbonden en een Militaire Raad geïnstalleerd.

Vlag.

De vlag bestaat uit 3 horizontale banen, groen, wit en zwart, met in de witte baan drie rode sterren.

Weermacht.

Het leger is samengesteld uit ca 20 000 geoefende manschappen; er zijn ca 12 000 recruten in opleiding. De gendarmerie heeft een sterkte van 5200 man, het Bedoeïenen-controlekorps bestaat uit ca 1500 man en de burgerpolitie uit 1800 man. Syrië heeft eveneens een kleine luchtmacht en bezit ook enige kleine kustvaartuigen.

Syrische taal en letterkunde

De Syrische literaire taal volgt het dialect van Edessa in het N.W. van Mesopotamië. Zij is de belangrijkste tak van de Aramese taal, reeds vóór het Christendom als schrijftaal in gebruik, doch kreeg in het koninkrijk Osroëne bijzondere betekenis, toen zij na de bijbelvertaling in de 2de eeuw n. Chr. de taal van de Aramese Christenen werd. Haar bloeitijd valt tussen de 3de tot de 7de eeuw; daarna werd zij door het Arabisch verdrongen. Kooplieden, geestelijken en monniken brachten het Syrisch tot in Zuid-India (Thomas-christenen), en naar China, waarvan nog Syrische inscripties in Sian Fu getuigen. Thans komt het Syrisch nog als kerktaal en schrijftaal van geleerden voor.

Enkele Aramese dialecten, die nog in Koerdistan en de Libanon gesproken worden, zijn van het Oudsyrisch afgeleid. In het Syrisch worden nog weekbladen e.d. gedrukt. De beste grammatica’s voor het Syrisch zijn die van Nöldeke (1898), Duval (1881) en Brockelmann (1951), tot de Thesaurus Syriacus, uitgeg. d. beste woordenboeken behoren de Payne Smith (1868-1901), het Syrisch-Arabische woordenboek van Gardahi (2 dln, 1887-1891), en dat van Brockelmann (1928). De oudste Syrische woordenboeken zijn die van Bar Ali (ca 880), Bar Bahlül (ca 963) en Elias van Nisibis.

Het schrift van de Syriërs is een jongere vorm van het Palmyreense en komt het eerst voor op munten van Edessa uit de 1ste eeuw n.

Chr.; het heette in zijn oudste vorm estrangela; daarnaast staan in het O. het Nestoriaanse en in het W. het latere sertoschrift.

Van de Syrische letterkunde uit de tijd vóór Christus is niets bewaard, uit de tijd na Christus echter bestaat er een uitgebreide literatuur, vooral op godsdienstig gebied. Het belangrijkste gedenkteken van de oudste Syrische letterkunde is de Bijbelvertaling, de zgn. Pesjitta, waarin het Oude Testament onmiddellijk uit het Hebreeuws vertaald is. Daarnaast bestaan nog 4 andere bijbelvertalingen, waarvan 3 uit het Grieks, een zeer oude vertaling van de Evangeliën en een aantal andere oud-kerkelijke geschriften. De bloeitijd neemt een aanvang met Aphraates (ca 340) en Ephraim de Syriër, en eindigt met Bar-Hebraeus (1226-1286). Er bestaan verder een groot aantal werken over Bijbelse exegese, dogmatiek, symboliek, apologetiek, ascese, liturgie, kerkelijke regelingen en kerkelijk recht.

Ofschoon de geschiedkundige werken bijna uitsluitend van kerkelijke aard zijn, hebben zij een grote algemene waarde. Deze literatuur begint met het Chronicum Edessenum en legendarische martelaarsboeken en levens van heiligen en martelaren. Daarop volgen kronieken, zoals die van Jozua Stylites, de kerkelijke geschiedenis van Johannes van Ephesos, de wereldkroniek van Michaël enz. Een soort historische roman is de geschiedenis van Juliaan de Afvallige. Verder bestaat er een Alexander-roman en een geschiedenis van de wijze Ahikar, die dikwijls vertaald is.

De dichtkunst is bijna uitsluitend kerkelijk en vaak weinig dichterlijk. Als oudste en belangrijkste hymnendichter geldt Bardesanes. De eerste Syrische taalgeleerde was Jozef Hoezaja (6de eeuw), op hem volgden o.a. Jacob van Edessa, de eigenlijke grondlegger van de wetenschappelijke taalkunde (7de eeuw), en Bar-Hebraeus. Van veel belang is de vertaalde letterkunde, vooral vertalingen van Griekse wijsgeren, taalkundigen en kerkvaders; uit het Syrisch zijn vele wetenschappelijke Griekse werken weer vertaald in het Arabisch, zodat de Griekse wereld voor de Arabieren toegankelijk is gemaakt door het Syrisch.

Lit.: R. Duval, La littérature syriaque (1907); A. Baumstark, Geschichte der syrischen Literatur (1922); J. B. Chabot, Littérature syriaque (1935).

Geschiedenis

Het praehistorisch onderzoek heeft aangetoond, dat Syrië reeds lang vóór het derde millennium bewoond is geweest. De oudste bewoners waren geen Semieten.

Er zijn zeer oude plaatsnamen, bijv. Damascus en Tadmor (Palmyra), die niet uit een Semietische taal kunnen worden verklaard en wellicht overblijfselen zijn uit een Vóórsemietische tijd. De Semietische periode begint met de Amorieten (ca 2500 v. Chr.), die de noordelijke vlakten bezetten; tot deze „trek” behoorde ook het volk dat later de zeekust bewoonde en zich zelf Kanaänieten noemde, de Phoeniciërs der Grieken.

Tussen 1500 en 1200 v. Chr. kwamen de Aramaeërs, een ander Semietisch volk, in het land, na de Phoeniciërs het meest betekenende volk van Syrië, met eigen cultuur en een taal die eeuwenlang de algemene verkeerstaal in West-Azië geweest is. De Aramaeërs of, zoals zij later heetten, de Syriërs moesten zich dikwijls onderwerpen aan vreemde onderdrukkers; David bijv. maakte een gedeelte van het land tot een wingewest van het Israëlietische rijk. Bij de scheuring van dit laatste hernamen de Syriërs hun onafhankelijkheid en te Damascus ontstond een zelfstandig rijk, waaraan de gebieders der overige steden langzamerhand schatplichtig werden. Na velerlei lotsverwisseling werd Syrië in 732 v. Chr. door Tiglatpileser veranderd in een wingewest van het Assyrische rijk en na die tijd deelde het in de verandering van heerschappij, die in Klein-Azië gedurig plaats greep. Syrië was zo achtereenvolgens een provincie van Babylon (605), Perzië (539) en Macedonië (333), totdat het eindelijk in 301 onder de Seleuciden een centrum van een groot rijk werd. De stichter dezer dynastie, Seleukos Nikator (312-280), strekte de grenzen van zijn gebied oostwaarts uit tot aan de Oxus en Indus.

Door vernieuwing en stichting van onderscheiden Griekse steden (Seleucia aan de Tigris, Seleucia aan de Orontes, Antiochië) wilde hij het rijk tot bloei brengen. Nadat het rijk der Seleuciden in verval was geraakt, werd het land in 85 grotendeels aan de Armeense koning Tigranes onderworpen, totdat het in 64 ingelijfd werd in het Romeinse Rijk. Het Christendom vond vroegtijdig ingang in het Hellenistische Syrië, en ontwikkelde er een eigen theologie en letterkunde. Bij de splitsing van het Romeinse Rijk kwam Syrië onder Byzantium te staan. Ten tijde van Justinianus en later weer onder Heraclius werden de belangrijkste steden van Syrië door de Perzen veroverd.

In 634 veroverden de Arabieren het land en begon de Mohammedaanse periode, waarin aanvankelijk de Christen-Syriërs, hoger beschaafd dan de Arabieren, een belangrijke plaats bleven innemen (Johannes Damascenus). Doordat de Arabische stadhouder Moawija in 661 zegevierde in de strijd om het kalifaat, werd Damascus een eeuw lang de hoofdstad van de dynastie der Omajjaden en daardoor hoofdstad van het zich steeds uitbreidende Mohammedaanse Rijk. Toen na 750 de Abbasieden zich in Irak vestigden, werd Syrië een provincie.

Het is dit gedurende de gehele Mohammedaanse geschiedenis meestal gebleven, onder verschillende heersers, o.a. Egyptische (Toeloenieden, Fatimieden, enz.). De geografische gesteldheid van het land werkte verdeling in de hand; vooral in de Libanon en in de bergen van het N. konden Christelijke en Mohammedaanse secten in het algemeen een grote zelfstandigheid behouden. Zo werd in de 12de eeuw grote macht uitgeoefend door de Sji’ietische secte der Assassijnen, die haar centrum in Perzië had. Gedurende de kruistochten werden een aantal steden met omliggend gebied (Tyrus, Beiroet, Tripolis, Antiochië) tijdelijk door de Christenen veroverd.

De reactie tegen de kruisvaarders, die tot hun verdrijving leidde, ging uit van Zengi, Atabek van Mosoel, verder van Saladin. Daarna, sedert 1272, heersten ook in Syrië de Mamelukse Egyptische sultans; dezen wisten het land tegen de invallen der Mongolen te verdedigen. In 1516 werd Syrië door Selim I, sultan der Osmanen, veroverd en het vormde na die tijd een Turkse provincie. Niettemin kwamen zijn emirs meermalen in opstand tegen de Porte. In 1833 kwam Syrië onder de heerschappij van Mehemed Ali, onderkoning van Egypte, maar keerde door tussenkomst der Europese mogendheden in 1840 terug onder de heerschappij der Porte. Voortdurende oorlogen en binnenlandse ongeregeldheden hebben een voorspoedige ontwikkeling van land en volk lang tegengehouden. In de nieuwere tijd heeft Syrië de aandacht wederom gewekt door de strijd der Droezen tegen de Maronieten. Wegens de bloedige vervolgingen, waaraan de Maronieten, vooral in Juni 1858, waren blootgesteld en wegen de Christenmoord te Damascus van Juli 1860, bezette een Frans leger de Libanon, waarna dit land onder een speciaal regime werd gesteld.

Syrië is in het laatste jaar van Wereldoorlog I door de Engelsen met Arabische hulp bijna geheel veroverd. Het werd onder Frans mandaat gesteld, maar in Mrt 1920 kozen de nationalistische Syriërs een koning, nl. Faisal, tweede zoon van de sjerief van Mekka. Faisal kwam in conflict met de Franse mandaatmogendheid en werd verslagen in de slag bij Masaloun (24 Juli 1920). Het land werd daarop in een aantal kleinere staatjes verdeeld (Syrië, Libanon, Alawietenstaat, Droezenstaat), maar kwam nog niet tot rust, gelijk de Droezen-opstand van 1925 bewees, die zich tot Damascus uitstrekte. Nadien is het Franse bewind voorzichtiger opgetreden. Libanon werd in 1926 een republiek. In Sept. 1936 werd met Syrische gedelegeerden te Parijs een overeenkomst bereikt, krachtens welke hun land na drie jaren volkomen onafhankelijkheid zou erlangen. Het gebied van Alexandrette werd in 1939 aan Turkije afgestaan. Gedurende Wereldoorlog II kwamen Britse en Vrije Franse troepen in het land om de troepen van de Vichy-regering te verdrijven. Sinds 1943 is Libanon, sinds 1945 Syrië een onafhankelijke republiek; in Syrië zijn de vroegere Alawieten- en Droezenstaten opgenomen als autonome gebieden. Libanon, met een overwegend Christelijke, en Syrië met bijna geheel Islamietische bevolking, zijn beide lid van de Arabische Liga sinds 1945.

Lit.: E. S. Bouchier, Syria as a Roman Province (1915); R. Dussaud, Topographie historique de la Syrië antique et médiévale (1927); Amin Dahbar, Organisation des pouvoirs publiés en Syrië (Lyon 1946); Robin Fe d den, Syria, an Historical Appreciation (1946); Ph. K. Hitti, Hist. of Syria (London 1951)

Nederland-Syrië

Nederland heeft een gezantschap te Beiroet. Hr Ms gezant aldaar heeft de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister en is tevens gezant bij de regeringen van Egypte en Libanon. Zijn standplaats is Cairo. Syrië heeft geen gezant in Nederland.

< >