Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ARCHITRAAF

betekenis & definitie

(hoofdbalk, Grieks epistylion) is een horizontaal op zuilen of pijlers rustende houten of stenen balk; gewoonlijk ligt deze niet dadelijk op het steunpunt, doch op een kapiteel, een verbredingsstuk van het steunpunt. In de Dorische bouworde is de architraaf een zware, aan de prospectzijde gladde steen, bekroond door een aantal lijsten (regulae), met afhangende tandjes (guttae).

In de Ionische orde bestaat zij uit twee boven elkander liggende balken, waarvan de bovenste een of meer lijsten heeft. De beide balken worden in de Romeinse architectuur door versieringen (kymatia) met elkaar verbonden. In de middeleeuwse bouwkunst is de architraaf veel zeldzamer en komt alleen voor, wanneer men antieke structuren navolgt (bijv. in de Karolingische Renaissance). De Romaanse stijl van Italië en Zuid-Frankrijk gebruikt haar graag bij portieken en portaalomlijstingen. In de Gothiek is zij nagenoeg onbekend, behalve bij de houtbouw, waar zij uiteraard de enige dragende factor uitmaakt.De antieke architraaf komt in de Renaissance weer op, met name in Italië en Frankrijk, sedert de tweede helft van de 16de eeuw ook in Zwitserland (Brieg, kasteel), Duitsland en Nederland, vooral bij de gevelconstructie; omstreeks 1580 wordt zij ook in Engeland algemeen en houdt daar zeer lang stand. Het Barok neemt onder invloed van Vignola en Palladio de dubbele Ionische architraaf over; deze breidt zich gaandeweg uit tot een heel balkenstel, dat door middel van veelvoudige profileringen een vloeiend karakter verkrijgt. Doch in de 18de eeuw keert men in Frankrijk weer tot een strengere orde terug en deze handhaaft zich voornamelijk in Groot-Brittannië tot in onze eeuw. Bij de hout- en betonbouw blijft zij het meest natuurlijke draagelement.

DR JOHN B. KNIPPING

Lit.: Hittenkofer, Vergleichende architektonische Formenlehre (Leipzig z.j.); F. Schubert von Soldern, Architektonische Formenlehre (Zürich 1907); G. Arendzen en J. J. Vriend, Bouwkunde, 2 dln, 3de druk (Amsterdam 1943-1944).

< >