Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bouwkunst

betekenis & definitie

is het scheppen van ruimte met een geestelijke bedoeling. Materiële factoren moeten daarbij vanzelfsprekend tot oplossing zijn gebracht: boven de kunde van het bouwen komt pas de bouwkunst uit.

Ruimten kunnen omsloten worden door steen, beton, glas, hout, papier, ijzer, stof enz. en door alle combinaties van deze materialen, in alle vormen of weggelaten vormen (holvormen). Bouwkunst kan ook ontstaan, uitgehakt uit de rots. Zuilen, bogen, gordijnen of wanden, glasplaten, balken, balustrades of vlaggemasten, alles kan dienen om ruimten te scheppen of zichtbaar te maken. Ook straten, pleinen en tuinen worden tot ruimten door gevels, torens, bruggen, bomenrijen of beplantingsgroepen. Dit is het gebied waar bouwkunst in stedebouwkunst of tuinarchitectuur overgaat.De taak van de bouwkunstenaar is om een bouwwerk met bepaalde bestemming, rekening houdende met soliditeit, juist kiezende uit de veelheid van materialen en constructiemethoden, kleuren en vormen, in harmonie met de omgeving, binnen en buiten, vorm en ruimte te geven. Alleen het voldoen aan materiële voorwaarden, hoe zuiver ook, leidt niet vanzelf tot schone bouwkunst. Dat is een misvatting van materialistische denkrichting. Al naar gelang de periode van bouwkunst, die men in ogenschouw neemt, zal de klemtoon verschillend zijn gevallen op geestelijke, verstandelijke, utilitaire of materialistische overwegingen. Nadat een stijl over zijn rijpheid heen, naar ’t voze zweemt, zal een reactie naar het gewild waarachtige of beredeneerd materialistische waarschijnlijk zijn.

En zo geeft iedere tijd een eigen definitie over bouwkunst. Michelangelo (1475-1564): Bouwkunst is niets anders dan ordening en inrichting, het schone uiterlijk, de verhouding der delen onderling, welvoeglijkheid en rangschikking. Philibert de l'Orme (1513-1570): Ik ben altijd de mening toegedaan, dat het beter zou zijn voor een architect om niet te weten hoe ornamenten of verrijkingen en dergelijke gemaakt moeten worden, maar góed te weten wat nodig is voor de gezondheid en het in stand houden van mensen en hun goederen. Schopenhauer (1788-1860): Bouwkunst is eveneens bestemd om ons het wezen van het licht te openbaren. En ten slotte Le Corbusier (geb. 1887): Bouwkunst is een wijs, zuiver en prachtig spel van lichamen, samengevoegd onder het licht.

Steeds weer heeft men getracht om wetten voor de schoonheid op te stellen, zoals men altijd weer zocht om goud te maken. Egyptenaren gebruikten bepaalde verhoudingssystemen, Grieken hadden hun modulverhoudingen en curvaturen. Middeleeuwse bouwhutten hadden haar geheime getallen en Renaissance-architecten werkten met de vijf bouwordes. Maar het bleken slechts hulpmiddelen te zijn, die hoogstens tot een zuiverder ordening voerden. Ieder kunstwerk blijft ten slotte een elementaire daad, een onvergelijkelijke en onverklaarbare gebeurtenis. Bouwkunst is sterker dan andere kunsten aan een bepaalde streek, een klimaat en een bodem gebonden en wijst het sterkst de nationale kenmerken aan; wordt daarom ook terecht de moeder der kunsten genoemd.

De aard van een bouwwerk hangt nauw samen met het ruimtegevoel, dat het binnen en buiten oproept. De ruimtelijke sfeer van een kerk is anders dan die van een verenigingslokaal, al bergen beide ook eenzelfde aantal bezoekers. Een toegang tot een raadhuis vraagt een andere behandeling dan de ingang van een warenhuis. Het verschil is niet een vraagstuk van grootte, maar van rangorde. Dit verschil verklaart het bestaan van een monumentale en een profane bouwkunst. Bouwwerken, die een hogere idee vertolken, die een bepaalde religie dienen of mensen of daden heiligen en in herinnering willen houden of die de staat in zijn functies dienstbaar zijn, behoren tot het gebied der monumentaliteit. Daarnaast bestaan de gebouwen, die de dagelijkse opgaven vervullen en die practisch zuiver en eenvoudig behoren te zijn.

Alle kunstscheppingen zijn in oorsprong nauw met de cultus verbonden; het regeren („bij Gods genade”) eveneens. Hoge ambtenaren van de Pharao, de ridderschap om de Koning en zo een steeds groter wordende klasse deelde in de monumentaliteit. Met de groeiende macht der burgerij werd het gebied der monumentale bouwkunst steeds groter en vager. In het 17de-eeuwse Amsterdam wordt de monumentaliteit hoofdzakelijk uitgemaakt door de huizen van de burgers, gereleveerd door de hierop ingestelde stedebouwkunst. De kerken nemen niet meer die boven alles dominerende plaats in het stadsbeeld in. Ten slotte neemt in de vorige eeuw ieder gebruiksvoorwerp: buffet, machine of villaatje Grieks-monumentale allures aan.

Het is dan ook begrijpelijk, dat in 1925 de nieuwe zakelijkheid (of het „nieuwe bouwen” of de machine-stijl — veel later krijgt een periode pas een naam —) uit reactie iedere monumentaliteit wil onderdrukken, ook in die bouwwerken, die er in het belang van de bouwkunst juist toe zouden moeten blijven behoren. De juiste wijze lijkt toch, dat de buitengewone prestatie en het hoogste kunnen aan het monumentale bouwwerk ten grondslag gelegd worden en het gewone bouwwerk, zo min mogelijk belast, zo harmonisch en zuiver mogelijk het dagelijkse leven dient. De dominerende plaats, die de monumentale architectuur in de kunstgeschiedenis bekleedt, heeft wel geleid tot een te eenzijdige behandeling ten opzichte van de ondergrond, het woonhuis en de stedebouw bijv. De laatste decennia is men ook op dit gebied met diepgaande studie begonnen het cultureel verloop na te gaan.

De karakteristieke uitingen van de verschillende cultuurperioden heeft men stijlen genoemd, in de bouwkunst zijn dat de bouwstijlen. De cultuurperioden, die voor Europa van overwegend belang zijn geweest en die zekere invloed op elkaar uitoefenden zijn:

de Egyptische (3500 v. Chr. - 30 v. Chr.),

de Antieke (1600 v. Chr. - 400 n. Chr.),

de Arabische (500 n. Chr. - 1600 n. Chr.) en

de Europese cultuur (400 n. Chr. tot heden).

Hiernaast onderscheidt men de Mesopotamische en Perzische, de Indische, Javaanse, Chinese en Japanse culturen en de Oudamerikaanse periode, die onder de betreffende hoofdstukken behandeld zullen worden en die een minder gedetailleerd en gecompliceerd beeld vertonen, dan de vier genoemde. Voor een cultuurperiode zou men een ontwikkeling kunnen vaststellen die enigszins vergelijkbaar is met die van een mens. Maar ook de in een cultuurtijdperk voorkomende verschillende stijlen, in dit geval van bouwkunst, zou men zo kunnen beschouwen: jeugd, bloei, rijpheid, en afsterven. Maar bovendien heeft iedere stijlperiode in de verschillende landen eigen nuances, bijv. Franse vroeg-Barok, Zuidduitse laat-Barok of Italiaanse vroeg-Renaissance en Hollandse hoog-Renaissance.

De Egyptische bouwkunst.

Vijfduizend jaar v. Chr. zijn er reeds sporen van cultuur ontdekt; de eerste resten van bouwkunst, die men gevonden heeft, dateren uit 3200 v. Chr. Van dat ogenblik af wordt het rijk door 30 dynastieën van Pharao’s geregeerd, tot Alexander de Grote Egypte verovert (330 v. Chr.) en het rijk in de cultuursfeer van de Antieke kunst plaatst.

De godsdienst is een veelgodendom met een geloof in de onsterfelijkheid van de ziel. Daarom mummificeert men de dode lichamen en omringt deze door prachtige gebouwen en voorwerpen van haast onvergankelijke duurzaamheid, die verre in kostbaarheid en soliditeit die van het dagelijkse leven overtreffen.

Gedurende het Oude-Rijk (3200-2270 v. Chr.) — de eerste tot de zesde dynastie — zijn de belangrijkste bouwwerken de Koningsgraven van Abydos en de piramiden. De trap-piramide van Sakkara met omringende architectuur is het oudste monumentale bouwwerk ter wereld. De kunst- en architectuurvormen, die in deze tijd ontstaan, blijven verdere 3000 jaren nagenoeg onveranderd.

Het Midden-Rijk (2100-1700 v. Chr.); 11de tot 13de dynastie. Na het te gronde gaan van het Oude-Rijk hernieuwde bloei vanuit Thebe. Nog enige piramiden (Dahsjoer), de rotsgraven van Beni-Hassan en geringe resten van tempels bij Der-el-bahari.

Het Nieuwe-Rijk (1555-712 v. Chr.); 18de tot 24ste dynastie, waarin Egypte tot de grootste machtsontwikkeling en bloei komt. Enorme bouwbedrijvigheid. De tempels van Luxor, Karnak, Medinet Haboe, de terrassentempel van Hatsjepsoet en de Memnon-kolossen. Daarna de Amarna-tijd van Echnaton, weer in het oude spoor gebracht door Toet-anch-Amon. De lange regering van Ramses II liet meer dan de helft van alle overgebleven bouwwerken in Egypte na. Rotstempel van Aboe Simbel.

De na-tijd (712-332 v. Chr.); 25ste tot 30ste dynastie. Laatste opbloei in de Saïtische periode in de delta, Renaissance van de oude kunst. Perzische overheersing en ten slotte verovering door Alexander de Grote (330 v. Chr.). Volgt de Ptolemaeën-tijd (320-30 v.

Chr.). Met het nieuw gestichte Alexandrië wordt Egypte nogmaals de machtigste en bloeiendste staat der toenmalige wereld. Er ontstaan de tempels van Philae, Dendera en Edfoe, in grondvormen ongewijzigd. Na 30 v. Chr. valt Egypte onder het Romeinse Rijk.

Ook de omringende woestijn zal geïnspireerd hebben tot de zeer zware en massieve bouwkunst. De steenmassa overheerst zodanig, dat de tempels van binnen onoverzichtelijk zijn: van buiten werden de tempel-complexen door hoge muren omringd. Het publiek kwam alleen in de voorhof en kon het allerheiligste, het diepste en verste weg, niet bereiken. Een zeer groot deel van de dodentempels bleef onzichtbaar, onder de woestijn, of in de bergwanden uitgehakt. Hoofdvormen der bouwkunst eenvoudig en als architraafbouw en stapeltechniek opgelost. De boog- en gewelfbouw werd alleen gebruikt voor niet-monumentale opgaven.

De muren en pylonen der tempels achteroverhellend; de kolommen op zeer korte afstanden en gevormd met gestyleerde plantmotieven. Ornament bestond slechts uit de reliëfs, o.a. met hiëroglyphen over de meeste steenoppervlakken. De beeldhouwkunst soms met neiging tot het gigantische. De techniek, in het bijzonder van het bouwwezen, buitengewoon ontwikkeld. Resten van stedebouwkunst werden onder meer gevonden bij de Mykerinos-piramide, bij Ilahoun (Kahoun) en Der-el-Medina (Thebe; en Tell-el-Amarna.



De Antieke bouwkunst.


- Aegeïsche periode

In de tweede helft van het tweede millennium v. Chr. kwamen Grieken op Kreta, waar reeds eeuwen lang een eigen verfijnde, maar verdwijnende cultuur bestaat, de Aegeïsche of Kretensische genaamd, nauw verbonden met Egyptes cultuur. Monumentale bouwkunst zonder tempels maar met zeer grote, open paleizen, tegelijkertijd priesterverblijven, te Cnossus, Phaestus en Hagia Triada. Gedurende de Minoïsche tijd werden deze paleizen na een verwoesting op dezelfde plaats herbouwd en voorzien van comfort volgens opvattingen. die haast modern aandoen. Invloed hiervan straalt uit naar het Griekse vasteland, waar echter versterkte massieve burchten, de zetels van de koningsgeslachten bekend geworden uit de Trojaanse oorlog (1200 v. Chr.), nl. uit Mycene, Argos, Tiryns, Thebe en Orchomenos, gebouwd werden.

Toegang tot de Koningsburcht te Mycene de Leeuwenpoort (eerste helft 14de eeuw v. Chr.). Bij deze plaatsen Koningsgraven in de rotsbodem met koepelvormige afdekking, zgn. schijngewelf (schathuis van Atreus enz.). Griekse factorijen en koloniën in Spanje, Zuid-Frankrijk, Zuid-Italië en Sicilië, evenzo in het Oosten, tot in de Krim toe (800-550 v. Chr.).



De Archaïsche stijl.

De tijdrekening der Olympiaden begint van 776 v. Chr. af. Op Samos ontstaat omstreeks 800 v. Chr. de eerste monumentale zuilentempel van hout en tegels. In Olympia (± 650 v. Chr.) en in Argos (± 750 v.

Chr.) de eerste Dorische tempels, van steen en ceramiek met hout, waar reeds de grondvorm met de zuilen voor de gehele verdere ontwikkeling in vast is gelegd. Daarna ontstaan de Apollo-tempel in Korinthe, de reuzentempels aan de Kleinaziatische kust (Ionië) en de Artemis-tempel op Korfoe (± 575 v. Chr.). De oudste tempels rondom het orakel van Delphi (± 570 v. Chr.), de Dorische tempels op Sicilië en van Paestum (± 550 v. Chr.).

En de eerste tempels op de Atheense Akropolis (± 600 v. Chr.), het oude Parthenon en na de verwoestingen nieuwe tempels op de Akropolis. In Delphi wordt de grote Apollotempel tegen 510 v. Chr. voltooid.



De Klassieke stijl.

Na de overwinningen op de Perzen komt de bloeitijd. Bouwkunst en andere kunsten bereiken die hoogte, die ze voor eens en altijd tot lichtende voorbeelden heeft gemaakt. De Zeus-tempel van Olympia (468-457 v. Chr.), de tempels van Agrigentum, Paestum en Segesta. Het eerste bouwwerk in Ionische stijl te Athene wordt het Nike-tempeltje (van 448 v. Chr. af).

Het grootste laatste Parthenon, waarvan tot nu toe de resten overbleven, wordt in 447 v. Chr. begonnen en 438 v. Chr. ingewijd, gevolgd door Theseion, Propylaeën en Erechtheion. De eenzame Dorische tempels van Sounion en Phigalia (± 420), prachtig in de bergen gelegen. In korte spanne tijds ontstaan ontelbare meesterwerken.



De Hellenistische stijl.

Het geniale neemt langzaam af. De expansie van Alexander de Grote brengt de Griekse cultuur tot Indië en Turkestan; de invloeden uit het Oosten vermengen zich met de Griekse. De monumentaliteit, die bij geen andere cultuur zó uitsluitend voor de sacrale bouwopgaven bewaard was, begint nu voor een steeds uitgebreider gebied aangeroerd te worden. Waar voordien geen paleizen en geen parlementen en geen bijzondere patriciërs-villa’s bestonden (de grootsten der grootsten woonden hoogst eenvoudig) begint nu een belangrijke profane bouwkunst aan de dag te treden. Ook de bouwsels voor de voordien met religie verbonden sport worden pralender. Veel nieuwe steden-stichtingen, o.a.

Alexandrië niet de beroemde vuurtoren, Pharos. Regelmatig ontworpen steden vooral sinds Hippodamos van Milete (5de eeuw). Te Pergamon en verder aan de Ionische kust weergaloze stedebouw- en bouwkunst, o.a. Zeus-altaar van Pergamon (180 v. Chr.), raadhuis te Milete. Te Athene wordt het kolossale Olympieion voltooid en de Toren der Winden gebouwd (75 v. Chr.).

Van 86 v. Chr. af overheersen de Romeinen Hellas, ondergaan zeer intens de inwerking van de Griekse cultuur en bewerkstelligen een soort „Renaissance” van de klassieke stijl. De Boog van Hadrianus, 138 n. Chr. en het Odeon van Herodes Atticus (160 n. Chr.) te Athene.

De Grieken stelden zich hun Goden voor als onsterfelijke mensen met alle deugden en ondeugden, maar dan schoner, krachtiger en uitzonderlijker. De eredienst speelde zich vóór de tempels af, aan altaren in de openlucht, en zo waren de tempels alleen schrijnen voor het godenbeeld en voor talloze schatten en kunstwerken. De ruimtewerking is daarom niet binnen, maar vooral buiten, rondom de tempels te vinden, waartoe de zuilenbouw vooral één der belangrijkste bijdragen vormt. De zuilen zijn van vrijstaande stélen (herdenkingszuilen) ontwikkeld tot architectonische onderdelen, maar behielden daardoor dat merkwaardige eigen leven, dat de nu overgebleven losstaande zuilen van tempelruïnes nog altijd bezitten en wat meer technische onderdelen niet zouden vertonen. De Dorische en Ionische orden, uit verschillende oorsprong ontstane opvattingen van vorm en ornament, treden naast elkaar op, als mannelijk en vrouwelijk zou men kunnen zeggen. Veel later ontstaat pas de meer overdadige Korintische orde.

De Grieken bouwden hun monumentale werken als architraafbouw en stapeltechniek, en gebruikten voor utilitaire werken ook de boog- en gewelfbouw. De profane monumentale bouwkunst ontbreekt bijna geheel, het profane werd op de meest eenvoudige en meest economische wijze in weinig duurzame materialen opgetrokken. Pas na Alexander de Grote wordt niet alleen meer aan de tempels de hoogste architectonische eer bewezen. De natuursteen-techniek was volmaakt, onder meer in de hand gewerkt door de prachtige marmersoorten. De blokken werden haarfijn op elkaar passend gemaakt, zonder voegen of mortel, maar metalen doken vormden de verbinding. Bij vele tempels werd wonderbaarlijke verlevendiging bereikt door sterke kleurige beschildering en de curvaturen en optische correcties.

Hierbij werden als het ware alle verticale lijnen naar een denkbeeldig verdwijnpunt zeer hoog boven het middelpunt van het betreffende gebouw getrokken, terwijl alle horizontalen zich meebuigen als staande op een sterk verkleinde aardbol. Het gevolg is dat niet één steen absolute rechte hoeken verkreeg en een onverwisselbare samenhang met iedere andere steen had, hetgeen een bijna ongelofelijke beheersing van de natuursteen-techniek met zich meebracht. De totaliteit en de onuitputtelijke levenskracht van de Griekse kunst, het mijden van alle toevalligheid en schilderachtigheid verklaren de onophoudelijke invloed op alle latere kunstvormen. Peter Meyer vergelijkt de bouwvormen en ornamenten van de Griekse zuilentempel met letters, die als een algemeen uitdrukkingsmiddel alle mogelijke, ook volkomen on-Griekse gedachten later begrijpelijk konden maken.



De Romeinse stijl.

In Italië bestond sedert 750 v. Chr. reeds innig contact met de vroegste Griekse tijd. De Etrusken stonden sterk onder Griekse invloed en in de 6de eeuw v. Chr. heet Zuid-Italië Groot-Griekenland, terwijl de Siciliaanse steden veelal stichtingen van Griekse moedersteden waren. Rome, als grensstad tegen het Etruskische gebied, wordt in de 6de eeuw ommuurde stad. Van de 3de eeuw v.

Chr. dringen de Romeinen op in het Keltische Noord-Italië, naar Griekenland en het Nabije Oosten. Tegen 125 v. Chr. wordt de Provence veroverd. Verdere stappen tot beheersing van het „Mare Nostrum”: Spanje, Noord-Afrika en de vernietiging van Carthago. Men neemt aan, dat de koepel- en gewelfarchitectuur van de Romeinen sterk door Carthago beïnvloed is. Daarna worden Gallië en het N. tot de Rijn veroverd (58 v.

Chr.) en krijgstochten naar Brittannië gehouden. Op de culturele ontwikkeling van Europa heeft dit een beslissende invloed uitgeoefend. Romeins classicisme in de kunst sinds keizer Augustus (27 v. Chr.-14 n. Chr.). In het gehele Romeinse Imperium wordt nu volgens dezelfde maatstaven, in dezelfde stijl gebouwd.

Tempels, theaters, triomfbogen, paleizen en thermen te Rome (niet voor 150 v. Chr.), Orange, Nîmes, Baalbek, Verona, Trier, Sevilla, Constantinopel, en in de Noordafrikaanse garnizoenssteden. De aquaducten als zeer mooie utiliteitswerken, Pont du Gard bij Nîmes (14 v. Chr.).

De bloeitijd begint met Augustus, maar neemt langzaam af tot 180 n. Chr. Een gebouw, dat grote invloed op de Italiaanse Renaissance-paleizen kreeg in de 15de en 16de eeuw, is het Colosseum te Rome. Romeinse „Renaissance” onder keizer Hadrianus, opnieuw inspiratie op de klassieke Griekse en archaïsche stijl. Het Forum Trajanum (112 n. Chr.), Trajanus-zuil, boog van Beneventum, Hadrianus-tempel (138 n.

Chr.). Het geweldige Pantheon te Rome met de meesterlijke open koepel. Tempels te Baalbek, bouwwerken te Athene en het grafmonument voor Hadrianus te Rome, de tegenwoordige Engelsburg.

Neiging naar Barok vertonen o.a. de ronde tempel van Baalbek, de merkwaardige tempelfronten in de rotsstad Petra (ten Z. van de Dode Zee). Als belangrijkste uit ontelbare bouwwerken nog de amphitheaters van Arles, Nîmes, Verona en de Caracalla-thermen te Rome. Ten slotte het hoogtepunt van de gewelfbouw, de Maxentiusbasilica en de thermen van Diocletianus. De splitsing tussen het Oost- en Westromeinse Rijk in 395 n. Chr. betekent ook ongeveer het einde van belangrijke Romeinse bouwkunst. Het Oosten valt onder Byzantijnse, het Westen onder de vroegchristelijke bouwkunst.

De Romeinen ontleenden zeer veel aan de Griekse cultuur, maar hun imperialistische ordenende en verstandelijke geest schonk hun toch een eigen uitdrukkingswijze. De Etruskische inslag is merkbaar aan de tempels, die op hoge voetstukken komen te staan, met alleen trappen aan de voorzijde. Zuil en tempel boeten aan eigen leven in en worden echt onderdelen uit composities en grote architectuur-complexen. Alles wordt meer aan de materie gebonden, wordt meer pronkzuchtig; het eenvoudige raakt op de achtergrond. Ook gebruiken de Romeinen de veel pathetischer boog en koepel bij hun monumentale bouwkunst, ontwikkelen dit zelfs tot het „Romeinse” in de bouwkunst bij uitstek. De haast zinnelijke liefde der Grieken voor de natuursteen, al of niet gepolychromeerd, maakt plaats voor praalvertoon van het materiaal of practische materialenkennis. Ook de baksteentechniek, die zij over hun enorme machtsgebied verspreiden, en het beton-gietwerk hebben zij nodig om hun reusachtige en veeltallige bouwopgaven economisch mogelijk te maken.

Dat de antieke cultuur met het impulsieve van de Grieken en het energieke organisatie-talent van de Romeinen, gezamenlijk over dat enorme gebied verbreid, nog zelfs tot heden in bouwwerken zichtbaar, van Engeland tot Tunis, van Perzische Golf tot de Atlantische Oceaan tot in de diepste karaktertrekken van al die volken, een onuitwisbare invloed uitoefent, is wel vanzelfsprekend.

De Islamitische Cultuur.

Het gebied van de Islamietische bouwkunst strekt zich uit van Spanje tot Java. Bij de zeer verschillende volkeren uit dit gebied zijn de uitingen natuurlijk uiterst gevarieerd. Strikt genomen begint met Mohammed (ongeveer 580 n. Chr.) de wonderbaarlijke expansie, te vuur en te zwaard verspreid, die binnen een eeuw het reusachtige gebied tot Indië onder de invloed van de Koran bracht. Ook de kunst stroomt over, oplaaiend uit haast prae-historische sluimer, als lava uit een vulkaan; oude vormen ten dele vullend, ten dele overdekkend, ten dele daadwerkelijk gebruikend. De oude vormen bestonden uit die van de laat-antieke kunst van Mesopotamie, Perzië, Syrië, en Egypte; het antieke element is dus zeer belangrijk.

De koepels en de gewelven ontleenden de Arabische bouwmeesters aan het Oude Oosten en de Sassaniedische bouwwerken. Maar de felle expansie van dit oorspronkelijk nomadische volk uit Arabië zelf heeft de Islamietische bouwkunst ook het provisorische en het tentachtige geschonken. Als tentstangen, enkel of in bundels, staan de zuilen en kolommen; als tentdoek hangen de bogen in allerhande vormen en met kartels; o.a. ook de spitsvormige later ook door de Gothiek gebruikt. De sprookjesachtige lichtheid van het Alhambra schijnt te spotten met het zwaarwichtige van materie.

Globaal kan de Islamietische bouwkunst in vier groepen verdeeld worden:

1. De Arabische stijl omvat Arabië, Syrië, Klein Azië en Egypte. De oudste moskee is die van Medina, rechthoekige, ommuurde binnenhof aan een zijde met een hypostyle (d.i. een zuilengalerij). In Syrië worden oud-Christelijke basilieken tot moskee omgebouwd, Damascus (708 n. Chr.), Aleppo; naast de overdekte zaal worden hoven al of niet geheel omringd door zuilenhallen, waarbij de Christelijke kerktorens tot minaretten gemaakt werden. In Jeruzalem wordt de prachtige acht-hoekige moskee van de Rots gebouwd (690 n. Chr.), naar voorbeeld van de vroeg-Christelijke centraalbouwen. Te Caïro bouwt men de El Amr- en Ibn Toeloen-moskeeën (9de eeuw n. Chr.) en de latere Hasan-moskee (1350).
2. De Moorse stijl. In Spanje en Noord-Afrika breidt deze stijl zich sedert de 8ste eeuw uit. Bij Poitiers werden de Moren in 732 teruggedreven, maar 800 jaar lang waren zij in Spanje. Het Alhambra en verdere paleizen van Granada, de moskee van Cordoba en het Alcazar te Sevilla, de beroemde torens, forten en utiliteitswerken. In Noord-Afrika de oudste moskee, de Sidi Okba te Kairwan (9de eeuw).
3. De Mohammedaanse stijl in Perzië en Indië. Beroemde moskeeën van Tabris 1478, Isfahan (16de eeuw); in Indië New-Delhi, Agra, de beroemde Taj Mahal (17de eeuw), Samarkand Turkestan prachtige moskeeën (14de eeuw).
4. De Turkse stijl, die in Klein-Azië bekend is door de Groene moskee van Broessa (1423), ondervond vooral na de verovering van Constantinopel (1453) invloed van de Aya Sophia, die in de 6de eeuw door Grieken als het belangrijkste monument van het Oostromeinse Rijk gebouwd was. Vooral de Soelejman-moskee (1555) en de Achmed-moskee (1613) te Constantinopel zijn opmerkelijk. Verder te Adrianopel en in de Balkan nog talloze kleinere bouwwerken, met grote invloed op het gewone huis, dat nog altijd zo gebouwd wordt.

De invloed van de kunst van de Islam op Europa is groot geweest, vooral na de kruistochten en nadat de Noormannen het Saraceense Sicilië veroverden. Langs de gehele Middellandse Zee een sterke stempel van Islamietische bouwkunst, ook in de stedebouw. De verbazingwekkende snelheid waarmee deze cultuur zich ontwikkelde bracht haar in de 10de eeuw al op een hoogtepunt. Daar het afbeelden van al het levende verboden was, ontstond een uiterst geraffineerde begaafdheid voor het mathematische en abstracte, vooral in het ornament (o.a. met letters, de arabesken en in de tapijtkunst). In grondvormen zijn de moskeeën door zuilengangen omringde binnenhoven, in één der zuilengangen een groter ontwikkelde gebedszaal met de gebedsnis naar het O. (Mekka) en de minaret voor het afroepen van het gebed. De monumentale bouwkunst heeft een fijnzinnige lichte toets door de filosofische inslag en de magische ziel aan de Koran eigen, die het aardse niet verwerpt, maar zeker niet te veel aan het materiële hangt.

Dit verklaart ook dat typisch verwaarloosde en schilderachtige van de Arabische bouwkunst en stedenbouw en ook van de bekende begraafplaatsen Eyjoeb en Skoetari, enz. Scholen en grafmoskeeën behoren tot het monumentale gebied; half nog de hammans — de Turkse baden — die sterk het karakter van de Romeinse thermen bewaard hebben.

De Byzantijnse Bouwkunst (330-1453 n. Chr.).

Het staatsgebied van het Oostromeinse Rijk, van 330 af met Constantinopel als hoofdstad, strekt zich vnl. naar Griekenland, de Balkan en Klein-Azië uit, en met de kerstening van Rusland, komt ook dat gebied onder de Byzantijnse cultuurinvloed. Het dogmatische van de leer van de Oostelijke of Grieks-Katholieke kerk heeft grote stijlverschillen verhinderd. In de eerste, tijd ontstaat de Gouden Poort en de Theodosiaanse muur in Byzantium, terwijl in Syrië, met Hellenistische traditie, de bouwkunst in de zgn. dodensteden bij Aleppo is ontstaan; voornaamste bedevaartsoord de Kalaat Siman-kerk, rondom de zuil van de zuilenheilige Simeon (450). De kathedraal van Bosra (512). En in Ravenna, de keizerlijke residentie: Galla Placidia (450), Apollinare Nuovo en graf van Theodorik. Belangrijkste bouwwerk is de Aya Sophia (532-546 n.

Chr.) en de kerk van de Heilige Sergius en Bacchus, de vestingpoorten en de imposante cisternen der 1000 zuilen in Byzantium, (die ongetwijfeld architectonisch nagevolgd werden in de vroege middeleeuwen van Europa). Buiten de keizerstad in Thessaloniki, berg Athos en verdere kloosters, Athene, haast alle overkoepelde centraalbouwen, die tot kruiskoepelkerken veranderen. Na de herovering van het Italiaanse Ravenna de San Vitale, Sant’ Apollinare (526) en later te Venetië de San Marco (1085). Op Sicilië en bij Bari de typische Byzantijns-Normandische bouwwerken. Palermo, Cefalù, Monreale (12de eeuw).

De bouwkunst kenmerkt zich vooral in de kerkbouw door de centrale plattegrond, meestal in Grieks kruis, afgedekt door een koepel, door tongewelven of bolsegmenten. Uiterlijk zeer sober gehouden, is het interieur vooral rijk geornamenteerd en o.a. met mozaïeken en wandschilderingen verrijkt. Schilderachtig is het effect van de gevels die in lagen metselsteen en natuursteen afwisselend gemaakt zijn. Nazaten van de Byzantijnse stijl zijn nog steeds in de Balkan, langs de Dalmatische kust en vooral op de Griekse eilanden te vinden. Veelal kapellen tot zeer kleine maten en dikwijls wit gekalkt. De Byzantijnse stijl in Rusland onderging bovendien Perzische invloed, de koepels verlengen zich op hoge manchetten en nemen de meest fantastische vormen aan.



De Europesche Bouwkunst.


De vroeg-Christelijke bouwkunst, te beschouwen als een erfgoed van de Romeinen, ontwikkelde uit de basilica de geschikte kerkruimte, waar gelovigen zich binnenin voor een altaar konden verzamelen. De volksverhuizingen in de 3de en 4de eeuw maakten Europa geen geschikte plaats voor culturele ontwikkeling. Van de 5de tot de 10de eeuw is er nog nauwelijks te merken dat de mensen een nieuwe godsdienst waren gaan aanhangen. Een tussenfaze van de Karolingische kunst schittert, mede door Arabische invloed, korte tijd met tamelijk grote bouwwerken, waarvan haast niets overbleef. Paleiskapel te Aken (805), klooster St Gallen en Sant’ Ambrogio te Milaan.



De Romaanse stijl.

Omstreeks 1000 breekt echter onweerstaanbaar en algemeen het Christendom door en de bouwstijl komt ook plotseling in een geniale faze, de Romaanse stijl, eenvoudig, oprecht, gaaf, als voorbeeldig voor een ongecompliceerde samenleving. Het zuivere van Romeins construeren geadeld door religieuze motieven. Ontwikkeling van de gewelfbouw van tongewelf naar kruisgewelf, waarbij de toren het verticaal accent van de monumentaliteit brengt; vooral geleid door de Gisterciënser (Citeaux) en Cluniacenser (Cluny) monniken-orde. Lichte nuances van de stijl openbaren zich in het oostelijke gebied: Duitsland, Italië, Oost-Frankrijk, de Nederlanden; later Engeland en Noord-Frankrijk, en in het westelijke deel: West- en Zuid-Frankrijk en in Noord-Spanje. In ieder land weer gedifferentieerd. Het aantal bewaard gebleven bouwwerken, vrijwel overwegend religieus-monumentaal, is uiteraard al zeer groot.

Als belangrijkste zou men in Nederland de St Servaas (900) en de Munster (1200) in het Limburgse; de St Pieter te Utrecht (1050), crypt van de Lebuïnuskerk te Deventer en talloze kleine kerken in Oost-Friesland kunnen noemen. In Italië de wonderbaarlijke groep van de Dom met de scheve toren van Pisa (1060), de San Miniato te Florence (1140) en de Sant’Ambrogio te Milaan (1128). In Engeland de abdij van Westminster (1050) en de kathedraal van Durham. In Frankrijk, dat in hele streken eigenlijk tot heden sterk Romaans is gebleven, ontelbare voorbeelden: Vezelay (1120), Angoulême, met koepels op het middenschip (1105), Perigueux (1120), Grieks kruis met vijf koepels en de St Sernin te Toulouse (1100). In Duitsland Hildesheim (1031), Paderborn (1009), Quedlinburg (930), Munster (1000), Mainz (1000), Worms (1018), Spiers, Bonn en vooral Keulen, waar de meeste Romaanse kerken nu verwoest zijn.



Gothiek.

De overgang naar de Gothische stijl, hoewel niet onvoorbereid, voltrekt zich ook volstrekt niet zo geleidelijk. Tussen Parijs, Keulen en Utrecht ontstaan in korte opeenvolging de meesterwerken van deze stijl, die eigenlijk het meest onafhankelijk van de klassieken is gebleven. De antieke kunst, die misschien de grootste harmonie van ziel en lichaam heeft gerealiseerd, en die het aardse in volledige verheerlijking aanvaardde, staat in fel contrast met de Christelijke kunst, die, althans aanvankelijk, zo geheel op de verheerlijking van het hiernamaals gericht was. Het is begrijpelijk, dat de antieke kunst met haar grote invloed, die zij steeds weer uitoefende, een onoplosbaar conflict op dat punt meebracht. Misschien is daarom de Gothiek, die tamelijk vrij bleef van klassieke invloed, het minst getroffen en het meest duidelijk haar eigen weg gegaan.

De mystiek van de religie drijft constructie en plastiek naar het onmogelijke. De dramatische worsteling met het immaterialiserende en de daardoor ontstane bijna onuitvoerbare technische ingewikkeldheid, die zich niet meer kan verbergen en zeer kwetsbaar en uitdrukkelijk naar buiten treedt, geven een zeer bewogen beeld aan de Gothische kathedraal. Het meest groots is de Gothiek, wanneer ze onvoltooid is gebleven, zoals ze ook gewoonlijk niet tot voltooiing geraakte, en wanneer ze niet geheel overzien kan worden, uit nauwe straten, van kleine pleintjes. De gewelven ontleden zich in gewelf-ribben en gewelf-velden, zoals de statische functies van de constructie geraffineerd ontleed worden met minimaal materiaalverbruik en zoals ook de spitsboog zeer veel constructieve toepassingen mogelijk maakt met allerlei verschillende spanningen. De zijdelingse druk en de last worden naar bepaalde punten geleid en de wand is maar een lichte afscheiding tussen binnen en buiten; het gewelf evenzo. Hier staat geen bedoelde materiaalbesparing of boeiende constructiemethode voor de geest, maar de wil naar de vorm, die niet anders verwerkelijkt kan worden dan met deze methoden.

Want in plaats van nog rationeler te worden, voert de Gothiek naar het statisch onmogelijke. De vensters worden ijle kantwerken. Alleen in Europa bestaat er een architectuur met het venster, het venster bijna als hoofdmotief, hetgeen evenzeer met het verlangen naar de oneindige ruimte als met het klimaat te maken heeft. (De Amsterdamse grachten-architectuur van het Barok bestaat bijna geheel uit ramen). Beeldhouwwerk en ornament zijn geheel ondergeschikt geworden aan de bedoelingen van de architectuur; de torens worden de bekroning van de ziel van de stad. Gothische stedenbouw is het meest typisch, wanneer het gegroeid is om de kerken.

De mooiste Gothiek vindt men aan de volgende kathedralen: Frankrijk: Laon, Amiens (1220), Beauvais (1247), Chartres (1194), Reims, Parijs (Notre Dame, 1163). Engeland: Canterbury (1174), Westminster Abbey (1245), Ely en York. België: Antwerpen (1352), Ste Gudule Brussel (1225), gildehuizen op de Grote Markt. Nederland: Utrecht (Domkoor 1254), Den Bosch (1254), beide in natuursteen; vereenvoudigde baksteen Gothiek te Haarlem, Leiden. Raadhuis te Middelburg (zeer verwoest), Veere (1474), Gouda (1447). Duitsland: Keulen, Ulm, Freiburg. Italië: nauwelijks Gothiek. Kerk S. Maria Novella en Palazzo Vecchio te Florence, Milaan, de Dom. Spanje: Burgos, de Kathedraal.



Renaissance.

Terwijl in West-Europa nog alle kunst bezeten is door de Gothiek, doorgedrongen in het volk als geheel, bereidt in Italië een verfijnde aristocratie en intelligentia al sinds de 12de eeuw een andere harmonieuze stijl voor: de Renaissance. Griekse wijsgeren doceren te Florence, dat het centrum wordt van de nieuwe, humanistische gedachte. De diepe religiositeit maakt plaats voor meer wereldse levensbeschouwing, waar de Oudgriekse klassieken een plaats innemen. De bouwkunst beleeft haar bloei dan ook vooral aan de profane werken, bewust geworden door de nog steeds overeind staande Romeinse bouwwerken en gesteund door de hernieuwde studie van de klassieken. Daarbij kwamen na de val van Constantinopel (1453) de Byzantijnse nazaten van het oude Griekenland daadwerkelijk de kunst in Italië steunen. Aanvankelijk ontstonden de hooghartige, nog weerbare paleizen van de adel, meestal met een binnenhof, dan schijnen deze paleizen geheel op architectonische schoonheid ontworpen te worden, volkomen harmonisch, symmetrische plattegronden en gevelschema’s, naar klassieke trant, dat waren toentertijd de rondom hen staande Romeinse bouwwerken — de Griekse waren nog niet herontdekt.

De pilaster-schema’s van het Colosseum en de kapitelen van de tempels, de profileringen van de daklijsten werden aangebracht aan gebouwen, die nochtans een zeer eigen karakter kregen. Eén der gevallen, waarbij de klassieke architectuur-letters gebruikt werden om het Renaissancistisch te zeggen.

In de landen van het Noorden, waar de Gothiek geboren was, komt de nieuwe levens- en kunststijl stapvoets omhoog, die zich ook daar vooral ontwikkelde in wereldse gebouwen. Het zijn de Franse kastelen langs de Loire, van Frans I, Henri II en Lodewijk XIII, en ook het slot Fontainebleau (1550) vooral. (Het is verbazend te constateren hoe weinigen het waren, die in korte perioden de vele kunstschatten tot stand brachten). Maar het Gothische, dat in de kerken zeer lang zich handhaaft, laat deze profane bouwwerken voorlopig ook niet los. De steile daken, de bewogen dakvensterpartijen en de kolossale schoorsteengroepen strubbelen nog de horizontale klassieke tendens tegen. Tot ook na 1550 met het Louvre en de Tuilerieën van Parijs de pure Franse Renaissance een feit werd.

In de Nederlanden zijn het vooral de tekenaars en schilders, die de Renaissance voorbereiden en verbreiden van het centrum Antwerpen uit. Het hier gebouwde raadhuis (1561) is het eerste grote tastbare voorbeeld; de gildehuizen aldaar zijn nog Halfgothisch. Ook hier handhaaft het Gothische zich in het karakter van de kerken, maar vooral in de woonhuizen. Te Leiden wordt in 1595 het raadhuis gebouwd (afgebrand en gerestaureerd) en te Haarlem de Vleeshal (1601). Te Amsterdam zijn verschillende grachtenhuizen uit de Renaissance-periode van Hendrick de Keyser. Het zijn allemaal sterk decoratieve, enigszins overdadige bouwwerken.

Mag de Renaissance nog zo anders lijken dan de Gothiek, niettemin is het duidelijk dé stijluitdrukking, die logisch aansluit tussen Gothiek en Barok, die er vloeiend uit voortkomt. Hoeveel bouwwerken vertonen niet een totaal beeld, dat verkregen werd door periodieke toevoegingen uit de drie kunststijlen?

Naar Duitsland en Scandinavië straalt de Nederlandse invloed uit en verwerkelijkt daar monumentale opdrachten, die hier niet tot stand kwamen. Slot Kronborg (1574), slot Krögen, slot Frederiksborg, slot Rosenborg en de beurs van Kopenhagen. Verder te Danzig, Emden en Bremen. In 1573 komt in Holland het protestantisme zo sterk naar voren, dat de Katholieke eredienst verboden wordt (Tachtigjarige Oorlog 1568-1648). Eén der eerste protestantse kerken is die van de grensvestingstad Willemstad (1596). Het stadje is mede een voorbeeld van regelmatige stedebouwkunst met de karakteristieke veelhoekige verdedigingsgordel rondom.

In Engeland handhaaft zich de Gothiek zo lang, dat de Renaissance-periode (Elizabethan), haast overgeslagen, in Barok overgaat.

In Spanje ontstaat het geweldige Escorial bij Madrid, residentie, kerk, klooster en mausoleum, gebouwd onder Philips II door Bautista en de Herrera omstreeks 1580.



Barok.

Wanneer de hoog-Renaissance zich voldoende op de klassieken heeft bezonnen en zich van de regelen losser gaat maken, gaat deze stijl in het Barok over. Men kan zeggen, dat het Barok de meest grootse uiteenzetting van het begrip ruimte is. Zowel de muziek van Bach als het clair obscur van Rembrandt, zowel de wetenschap, de filosofie en de staatkunde, als de expansie over de wereld en de bouwkunst, dat alles streeft naar de ruimte-ontwikkeling en de oneindigheid. Meer dan de Renaissance nog is Barok een geesteshouding. De onderlinge ruimten en vertrekken in een bouwwerk zijn niet alleen slechts op elkaar afgestemd, maar krijgen een onverwisselbare ruimtelijke betrekking tot elkaar. Het voordien zichtbare, van constructiefuncties wordt opgelost in het dynamische spel der ruimten.

Want kolom en plafond verliezen de eenvoudige betekenis, die men er aan pleegt te geven en vloeien in elkaar over. Zelfs de vloer krijgt door balusters, treden, indeling en postamenten een bewogenheid, die in de totale compositie onontbeerlijk is. Spiegel en glas vernietigen het idee van zwaarte; muur- en plafondschilderingen breken het „binnen” schijnbaar naar buiten en het beeldhouwwerk vormt met alles een onverbrekelijke eenheid. Bloemranken, vrucht- en bladmotieven en een bonte wereld van engelen en dieren lossen iedere gedachte aan bouwkundige onderdelen op. Buiten zet zich het perspectief voort in de voorruimten en in de tuinen; in nauwe straten weten de gevels met geringe voor- en terugsprongen nog ruimte te scheppen, of spannen zich tegen de lucht zoals de Amsterdamse grachtengevels. In het Barok wordt de verwantschap tussen muziek en architectuur duidelijk. Er is een streng classicistisch Barok en een vooral in de contra-reformatorische landen aan de dag tredende bewogen Barok.

In Italië komt het Barok reeds in de helft van de 16de eeuw op; door Michelangelo en Vignola in de meer bewogen trant en door Palladio en zijn leerling Scamozzi in de classicistische strengheid. St Pieter te Rome, koepel van Michelangelo 1550, voorbouw van Maderna 1603 en ellipsvormig voorplein van Bernini 1660. Als voorganger van de Barokstijl voor de kerken is de Il Gesù te Rome (Vignola 1568) te beschouwen. De werken van Palladio (evenals Vignola en Serlio is hij een theoreticus over bouwkunst), zijn vnl. in Vicenza gebouwd, o.a. Villa Rotonda. Venetië heeft een prachtig voorbeeld in de S.

Maria della Salute, en Turijn in de Superga. Invloeden naar Zuid-Duitsland, Frankrijk, de Nederlanden, Spanje en Engeland.

Het Franse Barok ontwikkelt zich onder absolute monarchie en de grote werken uit deze periode worden toonaangevend en voorbeeldig, ook voor Nederland. Het Franse Barok verloopt als volgt: Lodewijk XIII (1610-1643), uitbreidingen van Versailles, Louvre en Tuilerieën; Lodewijk XIV (1643-1715), uitbreiding Versailles en Spiegelzaal Grand Trianon, Palais des Invalides, Place Vendôme en kerk Val de Grâce; Regentschap (1715-1723), vooral in de interieurs; Lodewijk XV (1715-1774), Rococo, ook vooral interieurs; Lodewijk XVI (1774-1792), Classicisme, Petit Trianon, Concorde; Panthéon, sterke neiging naar antieke eenvoud. Een merkwaardig architect uit deze periode is Le Doux, kastelen enz. De Empire stijl, niet meer tot het Barok behorende, is niettemin een uitvloeisel van het classicistische Barok, sterk door Napoleon als Franse stijl bevorderd en waarin nog nadrukkelijker de klassieke en Egyptische bouwkunst, onder invloed van de veldtochten, tot voorbeeld genomen wordt. Zo ontstond de Madeleine (1809), de Beurs (1810) en de Arc de Triomphe (1806) te Parijs. De meubel- en interieurkunst komt met Egyptische motieven als sphinxen enz. als gevolg van de juist opgenomen Egyptologie.

Voor Nederland valt de Barokperiode samen met de Gouden Eeuw en de Hervorming en tussen 1600 en 1700 ontstaan die bouwwerken die voor ons land karakteristiek zijn geworden. De bekendste architecten zijn: Jacob van Campen, Daniël Stalpaert, de beide Vingboons, Pieter Post en Dortsman. Als bouwwerken worden genoemd Noorderkerk (1620), Zuiderkerk (1603), Westerkerk (1620), Raadhuis (Paleis; 1647), Admiraliteitsgebouw Kattenburg, de Prinsenhof (1664) en het Trippenhuis (1662) en voorts de grachtenhuizen, alle te Amsterdam. De Marekerk te Leiden (1639); Mauritshuis (1633), Huis ten Bosch (1645) en Nieuwe Kerk in Den Haag, Oostkerk te Middelburg (1650), Nieuwe Kerk te Groningen (1660) en Raadhuis te Maastricht (1660).

De wijze van ornamenteren, in interieur en aan gevels, wijst een zekere parallel aan met de Franse Lodewijkstijlen en soms wordt ook gebouwd door Franse refugié’s zoals Daniël Marot vooral in Den Haag. Dit neemt niet weg, dat dit Noord-nederlandse Barok zo’n karaktervolle eigen vorm heeft, dat het onvergelijkbaar is met die van andere landen. Dit komt o.m. omdat de machtige burgerij zelf de monumentale opgaven stelde en verwezenlijkte in tegenstelling tot het buitenland, waar de min of meer absolute vorsten of de kerk dit eigenmachtig deden. Men kan de Lodewijk XIV-ornamenten van geveltoppen, deuromranding en stoephekken bij een Amsterdams of Haags grachtenhuis constateren, hetgeen niet wegneemt, dat men een dergelijk architectuurbeeld buiten Nederland niet vindt. Invloed naar Engeland, vooral de rijke woonhuizen te Londen en naar Duitsland en Scandinavië. In de late periode van het Barok zweemt de architectuur weer als elders naar de strenge opvatting. Schouwburg, Den Haag (1770), Maagdenhuis Spui (1785) en Muiderpoort (1770) te Amsterdam.

In Zuid-Nederland staat het Barok geheel onder de invloed van de contra-reformatie, de Jezuïetenstijl; zeer bewogen en pathetisch, Jezuïetenkerken te Antwerpen (1613), te Leuven (1650), te Brugge (1642), Begijnhof te Brussel, Notre Dame de Montaigu (1610) en verder de Gildehuizen van de Markt te Brussel.

In Engeland eveneens de strengere classicistische opvatting, uit de leer van Palladio. De grootmeester is Christopher Wren, met zijn talloze kerken en torens te Londen, als hoofdwerk de St Paul’s-cathedraal. Zijn klare stadsplan Londen is niet geaccepteerd, waarmee de stad een unieke kans voorbij heeft laten gaan. Architecten Vanbrugh met zijn Blenheim- en Howard Gastle (ca 1700) en Inigo Jones.

In Duitsland heeft het Barok vooral bij de vorstelijke residenties en bisdommen een zeer rijke ontwikkeling gekregen, waardoor het Zuidduitse Barok één der allerbelangrijkste bijdragen tot de bouwkunst leverde. Wenen: St Borromäuskerk van Fischer von Erlach, Belvedere van von Hildebrandt. Dresden: de Zwinger, één der meest geniale Rococo-scheppingen (van Pöppelmann), de Frauenkirche (1730), Vierzehnheiligenkirche (1750). Würzburg, bisschoppelijk paleis (1730). De laatste twee zijn van Balthasar Neumann. Verder te Banz de kerk, te München het Kasteel en te Potsdam het slot Sans-Souci.

Zalen en trappenhallen van prachtige ruimtewerking, die bijv. als ruimte-schepping de Spiegelzaal van Versailles overtreffen. Via Oostenrijk invloed naar Polen en Silezië.

In Spanje is het Barok zeer bewogen, overladen en pathetisch, vooral genoemd naar architect Churriguera de Churriguera-stijl (1650-1723). Granada: Kartuizer-Sacristie (1723), Santiago: kathedraal, Madrid: hospitaal. Via Spanje invloed in Mexico en Zuid-Amerika.



19de eeuw.

Na het Barok schijnt de grote stijl uitgeput te zijn. In Duitsland heeft men gedurende het Empire vooral grote liefde voor de Klassieken ten toon gespreid. De geniale Winkelmann schrijft verhandelingen over de Oudheid. De architect Schinkel laat belangrijke werken na: Hoofdwacht, Altes Museum te Berlijn. Te München de Propyläen van Klenze. Bouwwerken die men reeds onder het neo-classicisme kan rekenen, zoals deze eeuw in het teken van de neo-stijlen staat.

De grote lijn, de goede smaak, de traditie van het handwerk loopt nog kort door, om dan in grenzenloze karakterloosheid en lelijkheid te verlopen. Wij zijn geneigd om de pruikenstijl en het Biedermeier, in ’t begin van de 19de eeuw nog met een vergoelijkend oog te zien, en vooral het interieur heeft soms nog iets van stijl. In Nederland heerst de „Waterstaatsgothiek”, in Engeland ontstaat het Brits Museum en het Parlement. In Frankrijk komt na de tweede helft van de eeuw door de stijlloze verwarring desalniettemin toch veel belangrijks tot stand. De geweldige Haussmann-plannen en doorbraken die Parijs het beroemde aanzicht geven (1850). De Opera door Garnier, die naast een overrompelende luister van alle stijlen door elkaar een geniaal plan biedt, dat voorbeeldig werd voor alle verdere schouwburgen.

In België wordt het gigantische Paleis van Justitie te Brussel gebouwd (1862-1883); zowel te Rome als overal tragisch lelijke kostbaarheden, die ons eens en voor altijd het gevoel voor de ware klassieken schenen te willen bederven. De geschriften van Marx geven te midden van de disharmonie van mens en machine blijk van het algemeen groeiend gevoelen naar socialisme. Het is de eeuw van het materialisme en rationalisme; alles wordt verklaard en uitgelegd en men is overtuigd met ernstig streven in een paradijs te zullen geraken. Viollet-le-Duc, architectuur-theoreticus, pleit voor een juiste vormgeving, die moet beantwoorden aan de constructie, rationele en eenzijdige opvatting, die Berlage in 1895 in Nederland ook verkondigde ter bestrijding van de schijnbouwkunst. Otto Wagner in Oostenrijk (1895) vervulde ongeveer eenzelfde rol en later bouwde Adolf Loos in de enigszins steriele trant van een te intellectuele opzet. In Duitsland was Hoffmann een vernieuwer en later Peter Behrens (1904). In België vooral Van der Velde en Horta.

Tegen het einde van de eeuw heeft men zich allerwegen opgemaakt om de bouwkunstige chaos het hoofd te bieden en een zuivere basis te hervinden. Enigszins naast alle artistieke en sociale pogingen van intellectuelen om de arbeidersstand menswaardige woningen, wijken en meubelen te geven, waar eigenlijk niemand anders dan de ontwerpers bij thuis hoorden, realiseerden zich enige gigantische werken van een puur rationalistische opvatting. Het Crystal-Palace te Londen, een knap staaltje van ijzerconstructie, standaardisatie en prae-fabricage, uitgebrand in de 20ste eeuw. De machinehal van de Parijse tentoonstelling (1889) van Dutert, afgebroken. De Eiffeltoren, 300 m hoge ijzerconstructie. Werken die aantoonden wat het ijzer als bouwconstructie voor nieuwe mogelijkheden bood. In Holland verrees het Paleis voor Volksvlijt (1864), in 1929 afgebrand.

IJzer samen met beton, gewapend beton, opent geheel nieuwe perspectieven op het gebied van constructies, formidabele overspanningen en hoogten en totaal nieuwe gewelfbouw, zgn. eierschaalprincipe, uiterst dunne en lichte constructies en enorme overspanningen kunnen worden gebouwd.

In Nederland werkt dr Cuypers (1827-1921) naar de theorieën van Viollet-le-Duc en hoewel een kind van zijn tijd, die op een cultureel dieptepunt stond, verwerkelijkte hij een voorbeeldig œuvre, vooral Rijksmuseum en het Centraal Station te Amsterdam.



20ste eeuw

De Beurs te Amsterdam door Berlage omstreeks 1900 betekent voor Nederland een mijlpaal. In onze ogen nauwelijks meer de revolutionnaire daad, die toenmaals dit bakstenen, rationele bouwwerk met reminiscenties aan Romaanse bouwkunst ongetwijfeld was, meten wij de betekenis af aan het voor- en nadien gebouwde. De bezinning op de juiste basis van bouwkunst, al ging het onder aanvechtbare leuzen, werd enigszins hervonden. De liefde voor het zuivere van het bouwen en het doorgronden van de opgave, won het van de academische bravourprent. Ook herleeft de stedebouwkunst. Berlage kreeg belangrijke opdrachten hiertoe in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.

Verdere werken, behalve de Beurs, zijn: diverse kantoorgebouwen (1896), Christian-Sciencekerk (1927) en Gemeentemuseum Den Haag; Diamantbewerkersbond, brug Ceintuurbaan en Berlagebrug (1934) te Amsterdam. Fijnzinnig leerling van dr Cuypers was De Bazel (1869 -1923) die mooie landhuizen in het Gooi bouwde, de Heidemaatschappij te Arnhem (1913) en de Handel-Maatschappij (1923) te Amsterdam. Volgers van Berlage waren Kromhout, American-hotel Amsterdam (1898), Kropholler en J. F. Staal, Gebouw Utrecht, Damrak en villa’s Valeriusplein te Amsterdam (1905). Later in nieuw-zakelijke opvatting de Beurs Rotterdam (1940).

Omstreeks 1914 tekent zich een „Amsterdamse school” af, waarin de theoretisch bedachte Berlage-rationalisatie weer plaats maakt voor een vrijere architectuur-vormgeving van expressionnistische tendens. Van der Meij bouwt het Scheepvaarthuis te Amsterdam (1911-1916) en Kramer en De Klerk worden voormannen van deze school. De Klerk (1884-1923) heeft de woningbouw in blokken een geheel nieuwe gestalte gegeven en de Amsterdammers bouwen na 1920 woonwijken, die zo al niet woontechnisch, dan toch in vormgeving zeer merkwaardig waren.

Tegenovergesteld aan de „Amsterdamse school”-opvattingen, ontstaat via de abstracte stijlgroep van Van Doesburg, de richting van het „Nieuwe Bouwen” of „Nieuwe zakelijkheid”. Deze groep wil vóór alles uitgaan van een woontechnisch zuivere woning met volledig gebruik van de moderne materialen in een volkomen geanalyseerd stadsplan. Ook acht deze groep de tijd niet rijp voor monumentale architectuur en vormontwikkeling en tracht de grotere bouwwerken naar de meest rationele opvattingen te verwerkelijken. Dit heeft enigszins hetzelfde gevolg als dergelijke opvattingen in de 19de eeuw hadden, namelijk bouwwerken die meer bij de ontwerpers dan bij de voor hen bedoelde massa passen. Fabriek Van Nelle, Rotterdam; Sanatorium Zonnestraal, Hilversum; openluchtschool, Amsterdam. Deze opvatting won, mede door o.a.

Oud, Rietveld, Bijvoet en Duiker, internationale verbreiding. Het raadhuis te Hilversum, door Dudok in 1930 gebouwd, heeft tot ver buiten onze grenzen bewondering gevonden door de moderne monumentaliteit van dit uit het kubisme ontwikkelde werk. Ook Studentenhuis te Parijs, Bijenkorf Rotterdam en Schouwburg Utrecht. Sinds 1940 hebben de nieuwe bouwprincipes op een veel bredere basis ontwikkeling gevonden, terwijl een historisch gerichte groep (Delftse school) sterk onder invloed van Stockholms raadhuis (Ostberg 1923) en prof. Schmitthenner’s werken in Duitsland weer een zuivere baksteenbouw te zien geeft, met neiging tot het gekunsteld schilderachtige.

In Duitsland heeft het „Nieuwe Bouwen” vooral door Gropius een grote vooruitgang ondergaan. Sinds 1933 is deze technische stijl onderdrukt en zijn verschillende uitgeweken architecten in Amerika deze leer aan het voortzetten.

Frankrijk heeft in Le Corbusier een machtig propagandist voor deze stijl gevonden en hoewel hij zichzelf vooral als schilder ziet, hebben zijn nog weinig talrijke bouwwerken en zijn hartstochtelijke geschriften een vèrstrekkende invloed op de allermodernste architectuur. Het ziet er naar uit dat deze zo nauw aan het abstracte schilderen verwante bouwkunst voorlopig op een meer conventioneel bouwen zal blijven inwerken.

In Scandinavië wijst het werk van Asplund, Markelius en Aalto reeds op een veel minder abstracte ontwikkeling en mede door het werk van de Zwitsers en de Hollanders schijnt de modernste architectuur blijvende waarden uit de „Nieuwe Zakelijkheid” te hebben overgehouden.

In de V.S. van Amerika is het werk van Lloyd Wright hoogst merkwaardig en zijn werk heeft op alle moderne bouwkunst een zekere invloed uitgeoefend. De grote massa van de Amerikaanse bouwerij heeft echter nog nauwelijks een eigen gezicht gevonden en de wolkenkrabbers die zo’n stempel op het Amerikaanse bouwen zetten, zijn niet de vrucht van kunstzinnige architectuur milieu’s, maar van zakelijk min of meer smaak vertonende ondernemingen.

Italië heeft, weinig geïntimideerd door zijn grote architectuur-verleden een ultra-moderne architectuur ontwikkeld, verwant aan het nieuwe bouwen, maar met een uitgesproken zin voor monumentaliteit. In mindere mate ook Spanje en Zuid-Amerika.

Rusland schijnt teruggevallen, na vooral door toneeldécors beïnvloed futurisme, in een pompeus neo-classicisme, niet geheel ongelijk aan dat van wijlen het Derde Rijk. Voor de hier niet behandelde buiten-Europese bouwstijlen zie men de artikelen over de betreffende landen.

ARTHUR STAAL

Lit.: Hartmann, Die Entwicklung der Baukunst (Leipzig 1910); G. A. Platz, Die Baukunst der neuesten Zeit (Berlin 1927); Wasmuth, Lexikon der Baukunst (Berlin 1931); G. Knuttel, Beknopte ontwikkelingsgeschiedenis der Bouwkunst (Amsterdam 1943); J. J. Vriend, Repetitorium voor de geschiedenis der bouwkunst (Amsterdam 1944); Peter Meijer, Europäische Kunstgeschichte (Zürich 1947); G.

C. Jongh Visscher, Geschiedenis der bouwkunst (Haarlem 1948).