Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Houtbouw

betekenis & definitie

Het waren vooral de Romeinen, die de techniek van de houtbouw reeds tot zeer grote hoogte ontwikkelden. We zien dat uit hun werkstukken als: grote kappen voor de basilieken, bruggen en wegenbouw, steunconstructies (formelen) voor het maken van stenen gewelven, zeer ingewikkelde werktuigen voor de oorlogvoering.

Voor dit alles was hout het aangewezen bouwmateriaal en men kende terdege de leer van de houtverbindingen die dikwijls, evenals thans, met gesmeed ijzeren beugels extra werden versterkt. In de Vroegchristelijke periode, toen de kunst van de stenen gewelfbouw weer grotendeels verloren was gegaan, zien we hout toepassen voor het maken van de grote kappen over het middenschip van de basilieken. In West-Europa is hout tot ver in de Middeleeuwen het bouwmateriaal geweest voor het optrekken van kastelen, kloosters en huizen.In Nederland hadden de Romeinen wel is waar de techniek van het steenbakken gebracht, doch na hun vertrek ging deze techniek grotendeels weer verloren om pas ca 1150 te herleven. De woningen en hoeven der Batavieren, zoals die bij vele opgravingen, o.a. door dr Holwerda, zijn gevonden, tonen steeds weer de houtbouw. Deze bouwwijze bestond uit het gebruik van een geraamte van houten stijlen en (horizontale) regels dat opgevuld werd met een vlechtwerk van met leem bestreken takken. We zien hier dus de oudste toepassing van het zgn. stijl- en regelwerk, dat tot op heden, zij het meer geperfectionneerd, nog toepassing vindt in vele landen. De landen waar de houtbouw bijzonder vroeg en zeer degelijk tot ontwikkeling kwam zijn Noord-Duitsland, Zwitserland, Denemarken, Zweden, Noorwegen en Finland. De bouw in stijl- en regelwerk, ook vaak „vakwerkbouw” genoemd, is eigenlijk een principiële constructiewijze die men kan stellen tegenover de „blokhutbouw”.

Hierbij worden de wanden samengesteld uit zware eike- of dennestammen, die eenvoudig op elkander zijn gestapeld of loodrecht naast elkaar zijn gesteld. Deze bouwwijze vindt men nu nog veelvuldig in de noordelijke zeer houtrijke landen. In het Zwarte Woud en vele streken van Zwitserland wordt ook nu nog deze bouwwijze toegepast.

Tijdens de kerstening van de lage landen werden aanvankelijk ook de grotere kerken nog geheel van hout, meestal als vakwerkbouw, opgetrokken. Ongeveer tot de uitvinding van het buskruit was hout, naast steen, zelfs een der essentiële materialen voor de verdedigingskunst. Nog tot in de 12de eeuw werden in Nederland kerken volledig in houtbouw opgetrokken. De Middeleeuwse steden moeten wij ons denken met huizen, geheel uit vakwerkbouw met een steenvulling (vooral in het Z.) òf wel van stijl- en regelwerk met een zgn. „beschieting” van houten delen. Er bestaan daarvan niet veel gave voorbeelden meer, daar vooral de menigvuldige stadsbranden grote verwoestingen in deze steden veroorzaakten. Dit gaf de stedelijke regeringen aanleiding tot het uitvaardigen van allerlei veiligheidsmaatregelen en verbodsbepalingen.

Tijdens de Renaissance werd de houtbouw, voor het uiterlijk der gebouwen, van minder betekenis. De algemene toepassing van baksteen, al of niet gemengd met natuursteen, drukte haar stempel op de architectonische vormgeving en het hout werd teruggedrongen naar meer beperkte gebieden van de bouwtechniek: ramen en deuren, vloeren, balklagen, kappen enz. Daarin werden echter uitermate knappe specimina van ambachtskunst geleverd. Op het platteland duurde de traditie van de houtbouw langer voort, waarbij we denken aan de boerderijbouw en de vele woningen in de Zaanstreek, die tot omstreeks het midden van de 19de eeuw nog werden opgetrokken. Ook de Achterhoek en de provincie Drente geven nog prachtige staaltjes van houtbouw te zien, verre uitlopers van de Westduitse en Skandinavische houtbouw van eeuwen her.

Ondanks de vele nieuwe materialen die we kennen, heeft het hout als bouwmateriaal eigenlijk nog niets aan belangrijkheid verloren voor de moderne tijd. Zowel in Finland en Skandinavië als in Amerika, worden duizenden huizen opgetrokken van hout. In de bouwtechniek had het hout, tot ca 1900, een tamelijk beperkte toepassing. Men gebruikte het minder als uiting van een bepaalde bouwkunstige visie dan wel als een nuttig materiaal voor allerlei doeleinden. De ontwikkeling van de moderne toegepaste mechanica heeft evenwel de betekenis van dit materiaal weer sterk doen toenemen. Zo hebben houten spanten in bepaalde industrieën voordelen boven die van staal, bijv. doordat het hout ongevoelig is voor zekere chemische dampen die het staal zouden aantasten.

Van enorme betekenis voor de houtbouw werd ook de wetenschappelijke ontwikkeling van de lijmtechniek, ongetwijfeld gestimuleerd door de vliegtuigbouw, die aanvankelijk zeer veel gebruik maakte van gelijmd hout. Daarbij komt de moderne techniek van het houtbuigen die, te zamen met het lijmen, gevoerd heeft tot volkomen nieuwe vormen en constructies. Gelijmde spanten van een grote overspanning zijn thans zeer normaal voor de bouw van boerderijen, tentoonstellingshallen, industrie- en sportgebouwen. Het uiterst dun „schillen” van een houtsoort werd reeds eeuwenlang toegepast om het „fineer” te krijgen voor het belijmen van meubelen. Thans is deze techniek sterk geperfectionneerd en voerde o.a. tot het maken van triplexplaten die zulk een belangrijke rol vervullen, zowel voor het exterieur als het interieur der moderne gebouwen.

Lit.: F. A. J. Vermeulen, Handb. tot de gesch. d. Ned. Bouwkunst, dl I (1928); W. Boerhave Beekman, Hout in alle tijden, dl I (1949).

< >