Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ARCHIVOLTE

betekenis & definitie

(woord, gevormd naar analogie van „architraaf”) is een geprofileerde, meestal ook versierde, boogwelving aan de voorzijde. In strikte zin is het de prospectzijde van een booglijst, die de boog als een zelfstandig bouwelement van de rest van het bouwwerk aftekent.

Als zodanig komt de archivolte in de Romeinse kunst voor. In de middeleeuwse architectuur, waar men wel krachtige geledingen, doch niet zulke scherpe afgrenzingen kende, omdat men de bouwdelen zag als met elkander vergroeid, krijgt het woord archivolte een veel bredere zin. Reeds vrij vroeg, waarschijnlijk het eerst in de Anglo-Normandische bouwkunst (waarheen ze uit het Syrische Oosten schijnt overgekomen), markeert men de boogwelving graag door in één of meer rijen naar voren springende zigzag-lijsten of (bij de baksteenbouw) door een lijst van meestal straalsgewijs geplaatste brokken natuursteen. Hoe langer hoe meer gaat de boogwelving zich naar binnen toe vernauwen en ontwikkelt zich, vnl. aan portalen van grote kerken, een zeer gelede archivolte, welke aanvankelijk met ornamentiek, doch reeds in het tweede kwart van de 12de eeuw (Angoulême, kathedraal) met nagenoeg losse sculpturen werd gevuld, welke zich niet zelden onder baldakijntjes bevinden. Deze figuren hebben meestal iconografische verwantschap met de hoofdvoorstelling op tympaan en friezen. In de latere Gothiek springt met het portaal ook de archivolte naar voren.

De kunstenaars der Renaissance keren weer tot de antieke omlijsting terug. Onder invloed van de zgn. „Floris-stijl” versiert men in de Nederlanden en Noord-Duitsland sinds de tweede helft der 16de eeuw de boogwelving graag met rustica en maskerons; in het Barok wordt dit voortgezet (vgl. de talrijke Antwerpse gevels en poorten). In het klassicistische tijdperk versmalt de archivolte weer tot een vlakke lijst.DR JOHN B. KNIPPING

Lit.: K. Erdmann, Der Bogen, in Jahrbuch für Kunstwissenschaft (1929), 100 vlg.

< >