Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Abraham

betekenis & definitie

of (Gen. 11 : 26-17 = 5) Abram is de eerste der drie aartsvaders: geloofsheld, stamvader en vertegenwoordiger van het uitverkoren volk, inzonderheid wat de godsdienst betreft. Niet alleen de Joden beschouwen zich als Abrahams zaad en hopen eenmaal te rusten in zijn schoot als het toppunt der eeuwige zaligheid; ook de Arabieren leiden hun geslacht (door Ismaël) van hem af en eren hem als Gods vriend, terwijl zij aan hem de stichting van Mekka en de Kaaba toeschrijven. — In de verhalen Gen. 11 : 27-25 : 11 komt wel heel duidelijk aan het licht de innerlijke eenheid van strekking en grondgedachte, al zijn deze verhalen oorspronkelijk min of meer zelfstandig geweest.

De auteur wil doen uitkomen, dat God on. danks alle tegenstand en schijnbare hopeloosheid zijn plan ten uitvoer brengt en zijn gelofte gestand doet. Telkens moet de aartsvader het beloofde land Kanaän weer verlaten: slechts met moeite krijgt hij er vaste voet; hij moet zich bereid verklaren, den zoon, die aan den grijsaard tegen alle verwachting in eindelijk geboren was, met eigen hand ten offer te brengen (Gen. 21); en al zegeviert zijn geloof (15 : 6) ondanks alle gevaren en eigen tekortkomingen, zo is toch een grafstede het enige wat hij na een lang en moeilijk leven in zijn land van belofte in eigendom verkrijgt. — Men kan een figuur als Abraham niet opvatten als een personificatie der omzwervende herdersvolken en evenmin als een mythologische figuur: een godheid, oudtijds vereerd in de heilige bomen te Sichem en Hebron. Zijn naam is geen volksnaam; mythische trekken ontbreken; zelfs wonderen worden hem (in tegenstelling met Mozes) niet toegeschreven. Wat van hem verhaald wordt, is veel te aanschouwelijk en individueel dan dat men aan alle bijzonderheden de strenge maatstaf der onafhankelijke critische geschiedkunde zou mogen aanleggen. Evenwel wordt heden ook in de kringen der „critici” erkend, dat achter deze verhalen moet schuilen de levendige herinnering aan de daden en lotgevallen van een grote historische persoonlijkheid aan het eerste begin van Israëls volksbestaan: niet alleen de stamvader, maar volgens onze overtuiging in de eerste plaats de stichter en grondlegger van de beweging, die wij de profetische godsdienst van Israël plegen te noemen. — Eigenaardig is de naamswijziging, die (evenals bij Saraï-Sara) het nieuwe tijdvak in het leven van den geloofsheld kenmerkt. Abram is de verheven Vader; Abraham moet betekenen Vader van een menigte (17 : 5); wellicht is het verschil feitelijk slechts dialectisch en is Abraham de Aramese spelling en uitspraak van de oude naam Abram. Namen als Abarama vindt men op de spijkerschrifttafeltjes uit de streek van Ur der Chaldeeën (Gen. 11:31) al in de 18de eeuw v. Chr.Voor de tijdsbepaling bieden de namen der koningen in Gen. 14 wellicht enig houvast. Al kan Amraphel niet, zoals men vroeger meende, met den groten Babylonischen koning en wetgever Hammoerabi worden vereenzelvigd, desondanks is diens tijdperk (ca. 1728-1686 volgens de nieuwste berekeningen) het meest waarschijnlijke. Ook onze identificatie van Arioch met een zoon van koning Zimrilim van Mari wijst in deze richting, en vooral die van den vierden koning Tideal (Tid’al of Tud’al) met Tud’alia I, den eersten koning der Hethieten van die naam, die eveneens omstreeks 1700 v. Chr. heeft geregeerd. De bijbelse chronologie is hiermede naar onze mening slechts schijnbaar" in tegenspraak; men heeft later de periode van Abrahams geboorte tot Salomo’s tempelbouw op twaalf eeuwen geschat: een rond getal, dat enige eeuwen te hoog is, maar dat in overeenstemming scheen te zijn met de vroeger (ten onrechte) algemeen aanvaarde tijdsbepaling voor koning Hammoerabi. Het tijdperk van Abraham is veeleer de periode omstreeks 1700 v. Chr.: de bloeitijd der Amorietische rijken, waarop wij door de ontcijfering van de oorkonden uit het archief van Mari een goede kijk verkrijgen. Op grond daarvan wordt de tocht van Abraham en de zijnen van Zuidelijk Babylonië over Mesopotamië.naar Kanaän historisch begrijpelijk. Evenwel heeft deze tocht blijkens de eenparige getuigenis der bijbelse traditie een godsdienstige beweegreden gehad. Wij beschouwen den historischen Abraham als den stichter en leider van een religieuze gemeenschap, waarvan de leden (volgens Gen. 14 : 14 meer dan 300 mannen, dus met vrouwen en kinderen minstens 1500 zielen) tevens onderling verbonden zijn geweest door bloedverwantschap en connubium. — Zie hierover verder mijn verhandeling over Das Zeitalter Abrahams (in de serie Der Alte Oriënt 29/1, 2de druk 1931) en de commentaren op Genesis. De traditionele tijdsbepaling werd o.a. verdedigd door P. Dhorme in de Revue biblique 38 (1928) blz. 367 w., 481 vv, 40 (1931), blz. 364 w„ 503 w„ en door P. Heinisch, Das Buch Genesis (1930), blz. 215 w. — Het leven van Abraham werd door Josephus en de latere Joodse en Mohammedaanse literatuur met vele fantastische verhalen opgesmukt, zie o.a. Beer, Leben Abrahams (1859) en Grünbaum, Beiträge zur semitischen Sagenkunde (Leiden 1893).

PROF. DR F. M. TH. BÖHL

Lit.: P. Dornstetter, Abraham, in Biblische Studiën VII, 1-3, Freiburg 1902; J. Döller, Abraham und seine Zeit (Biblische Zeitfragen, II. Folge, Heft 1), Münster 3 1911. Vgl. verder o.a.: Sir L. Woolley, Abraham, recent discoveries and Hebrew origins (London 1935).

Abraham wordt in de beeldende kunst meestal voorgesteld in lang kleed met lang hoofdhaar en baard en Isaäk bij zich (Chartres). Sinds de vroegste tijden worden enkele taferelen uit Abrahams leven met voorliefde uitgebeeld.

1. Het offer van Isaäk ontmoeten we in de 2de eeuw (Priscilla catacomben). Soms wordt de voorbereiding tot het öfter apart voorgesteld. Bij het offer zelf is Abraham voorzien van mes of zwaard, Isaäk knielt ontkleed en geboeid op het offeraltaar, terwijl Abraham hem met de linkerhand vastgrijpt; een uit de hemel neerdalende engel verhindert de voltrekking van het offer door het zwaard vast te grijpen en naar een ram te wijzen, die in doornstruiken verstrikt is. In de Middeleeuwen vatte men dit offer op als voorafbeelding van het kruisoffer. Aangrijpende uitbeelding bij Rembrandt.
2. Abraham en Melchisedech. Deze laatste draagt priesterkleed en koningskroon en heft, voor een altaar staande, kelk en brood ten hemel; tegenover hem bevindt zich Abraham, niet zelden in krijgersdracht. Lang gold dit tafereel als voorbeduiding van Eucharistie en Misoffer. Bekende Nederlandse voorstellingen zijn die van Dirc Bouts en Rubens, beide deel uitmakend van een reeks voorafbeeldingen.
3. Bezoek van de drie „Engelen” of Xenophilie van Abraham. Van de drie momenten, de begroeting, de voetwassing en het onthaal, wordt het laatste het meest uitgebeeld: in de Middeleeuwen hebben de drie bezoekers vleugels, bij Rembrandt treft men deze nog een enkele maal aan. In de Oosterse kerk verbeeldt de Xenophilie de Drieëenheid, in het Westen wordt er Christus’ komst mee voorbeduid („Hij zag er drie, doch aanbad er maar één”).
4. Wegzending en vertroosting van Hagar. Deze voorstelling gold aanvankelijk als zinnebeeld van het Jodendom, dat alleen redding kan vinden bij kruis en doop, sinds het midden der 16de eeuw legt men de nadruk op het landschap of op het dramatische van Hagars nood.
5. De zielen in Abrahams schoot. Volgens Matth. 8, 11 en Lucas 13, 28, een uitbeelding, die vanuit de Oosterse naar de Westerse kunst is overgekomen. Meestal houdt Abraham een of meer zielen (aanvankelijk alleen de ziel van den armen Lazarus) in een doek voor zich. Op de tympaans der kathedralen verrijkt deze figuur niet zelden de uitbeelding van het Laatste Oordeel. Een enkele maal — misschien te Beverley, Kathedraal — vervangt Christus zelf Abrahams plaats.

DR JOHN B. KNIPPING O.F.M.

Lit.: Karl Künstle, Ikonographie der christl. Kunst, I (Freiburg i/Br. 1928); Alison Moore Smith, The iconography of the sacrifice of Isaac in early clni'tian Art, in American Journal of Archeology 2 series 26 (1922); John B. Knipping, Engelse Kunst (Amsterdam 1946). j

Het offer van Abraham

is de titel van een modern Grieks drama, geschreven in het dialect van Kreta in de stijl van de mysteriespelen. Het is buitengewoon geliefd bij het volk en heeft ook in de laatste tijd de aandacht der geleerden getrokken. Sinds 1930 behoort het tot het repertoire van het Nationale Theater te Athene; het wordt in het originele dialect en met decors, geïnspireerd op de Byzantijnse ikonen, gespeeld. Het stuk is 1154 verzen groot en geschreven in het Kretensisch dialect van de 16de en 17de eeuw, maar de juiste datum van zijn ontstaan is niet bekend. Door E. Legrand wordt in zijn Bibliothèque grecque vulgair (dl. I, Paris 1880) een uitgave van 1535 vermeld, maar de Codex Marcianus deelt mede, dat het in 1635 zou zijn geschreven. De mening, dat het ontstaan is in de 17de eeuw, wordt met goede gronden gesteund door Xanthoedidis, een der geleerde uitgevers van het Kretensisch epos Erotókritos, en wel voornamelijk wegens de zuiverheid van de taal. Het spreekt wel vanzelf, dat bij zoveel onzekerheid de naam van den dichter ook onbekend is. Het onderwerp is de bekende episode van het Oude Testament, maar het munt uit door het sterke gevoel waarmee dit gegeven is behandeld. De karakters zijn getekend met een bewonderenswaardig psychologisch talent, terwijl verschillende realistische details de handeling verlevendigen.

Lit.: Behalve het reeds genoemde werk van Legrand: Prof. Psychari, Revue de Paris (1903, blz. 850-864); Prof. Pernot, Études de littérature grecque moderne (Paris 1916, blz. 231-270). Verder Prof. Hesseling, Geschiedenis der nieuwgriekse letterkunde (Haarlem 1921) spreekt er met waardering over; hij heeft het bovendien vertaald als: Het Offer van Abraham (Haarlem 1919). Het werd in een openluchttheater opgevoerd te ’s-Hertogenbosch in 1920 en later ook te Amsterdam. Een uitgave werd bezorgd door Prof. Antoniadis onder de titel Hè thusia touAbraam (Athene 1922), laatste uitgave met commentaar: Megas (Athene 1943).