Gepubliceerd op 23-02-2021

Karel

betekenis & definitie

(germaansch, sterk, moedig, man; lat. Carolus, duitsch, zweedsch, deensch Karl, fr., eng., Charles, ital.

Carlo, sp., port. Carlos, roemeensch Carol) naam van een aantal vorsten en personen van vorstelijken bloede, van wie wij vermelden:1) K. (Frederik), groothertog van Baden, geb. te Karlsruhe 22 Nov. 1728, werd in 1746 markgraaf van Baden-Durlach, vergrootte zijn gebied in 1771 met Baden-Baden, in 1803 met het bisdom Constanz, waartegen hij zijn bezittingen aan den linker Rijnoever verloor, en in 1806 met de Breisgau, de stad Constanz en andere streken. In laatstgenoemd jaar sloot hij zich bij den Rijnbond aan en verkreeg den titel van groothertog. Hij schafte in zijn gebied de pijnbank en de lijfeigenschap af, deed veel tot bevordering van land- en boschbouw en regeerde in vrijzinnigen geest. K. overl. 10 Juni 1811.
2) K. (Theodoor), keurvorst van den Palts en van Beieren, 1742—1799, volgde zijn neef, keurvorst Karel Philips, op in de regeering van den Palts en de hertogdommen Gulik en Berg en nam, toen in 1777 Maximiliaan Joseph, keurvorst van Beieren, overleed, als diens naaste erfgenaam ook bezit van Beieren. Daar Oostenrijk aanspraak maakte op Neder-Beieren en hertog Karel van Palts-Tweebruggen, als vermoedelijke opvolger van K., en Frederik II van Pruisen zich tegen den afstand van dit land verzetten, ontstond de Beiersche successieoorlog, die eindigde met den vrede van Teschen (1779), waarbij K. het „Innviertel” aan Oostenrijk afstond. Een ruil van Beieren tegen de Nederlanden, door keizer Jozef II aan K. voorgesteld en door deze niet van de hand gewezen, kwam niet tot stand door de tusschenkomst der andere rijksvorsten. De Franschen noodzaakten K. in 1796 zijn staten te verlaten, maar door de overwinningen van aartshertog Karel kreeg hij deze spoedig weder. Hij overl. 16 Febr. 1799 te Mannheim, dat hem vele verfraaiingen dankt, evenals München, want K. behoorde tot de meest kunstlievende vorsten van zijn tijd.
3) K. (Theodoor Maximiliaan Augustus) prins van Beieren, geb. 7 Juli 1795 te München, oudste zoon van den lateren koning Maximiliaan I, trad reeds vroeg in den Krijgsdienst. Na den afval der Beierschen van Napoleon in 1813 nam hij met een brigade deel aan den slag bij Hanau en 1814 streed hij bij Arcis sur Aube en Fère la Champenoise. In den oorlog van 1866 werd K. tot bevelhebber van het 7de en 8ste korps van het bondsleger benoemd, maar kon het voortrukken der Pruisen in Zuid-Duitschland niet verhinderen. Na den vrede trok hij zich uit het openbaar leven terug te Tegernsee, waar hij in 1875 op een wandelrit van ’t paard viel en terstond dood bleef.
3a) K. (Theodoor), hertog van Beieren, geb. 9 Aug. 1839, broeder van wijlen keizerin Elisabeth van Oostenrijk, wijdde zich aan wetenschappelijke studiën en promoveerde aan de universiteit te Munchen tot doctor in de geneeskunde. Hij legde zich vooral toe op de oogheelkunde, waarin hij groote vermaardheid verwierf, en schreef in het „Archiv für Ophthalmologie” een verhandeling: Beitrage zur Anatomie wnd Physiologie des Glaskörpers. In tweeden echt gehuwd met prinses Maria Josepha van Braganza, dochter van den voormaligen portugeeschen kroonpretendent dom Miguel, leeft hij meest op zijn buiten te Tegernsee of in Meran.
4) K. de Stoute, hertog van Bourgondië, 1467—77, zoon van Philips den Goede en Isabella van Portugal, werd 10 Nov. 1433 te Dyon geb. Toen koning Lodewijk XI van Frankrijk hertog Philips genoodzaakt had hem de steden aan de Somme, bij den vrede van Arras aan Frankrijk afgestaan, over te leveren, verbond K., die destijds den titel van graaf van Charolais voerde, zich met den hertog van Bretagne en andere groote fransche heeren om de rechten der vazallen tegen de kroon te verdedigen (Ligue du bien public), viel in Picardië, bedreigde Parijs en versloeg het leger des konings bij Montlhéry (16 Juli 1465), waarna Lodewijk bij den vrede van Conflans aan K. gemelde steden benevens de graafschappen Boulogne, Guines en Ponthieu afstond. In 1467 volgde K. zijn vader op in de regeering der staten van het Bourgondische huis, die uitgestrekt en bloeiend waren, zoodat hij een der machtigste vorsten werd van zijn tijd. Het plan kwam nu bij hem op zich tot koning te doen kronen en het oude rijk van Lotharingen weer te herstellen onder den naam van koninkrijk Bourgondië. Maar Lodewijk zou de uitvoering van dit plan verhinderen. Een nieuwen oorlog met K. vreezend, wist hij door zijn agenten de Luikenaars tot een opstand tegen K. te bewegen, terwijl hij een samenkomst met hem had te Peronne. K. vernam deze trouwelooze daad, maakte zich van Lodewijk meester en dwong hem, de onderdrukking van dien opstand en de strenge straf der muiters bij te wonen. Toen Lodewijk de vrijheid had herkregen, daagde hij zijn vazal voor het parlement van Parijs en liet hem, toen hij niet verscheen, als schuldig aan majesteitsschennis uit het rijk verbannen (1470); tevens viel zijn leger in K.’s staten en deze was genoodzaakt om een wapenstilstand te verzoeken. Na den dood van den hertog van Guyenne, die naar men zei op last van Lodewijk vergiftigd was, viel K. in Picardië, nam Nesle en Roge en verwoestte Normandië. Yan een wapenstilstand maakten beide partijen gebruik om zich bondgenooten te verwerven; Lodewijk bracht den hertog van Lotharingen en de Zwitsers op zijn zijde, K. verbond zich met Eduard IV van Engeland, doch bracht, daar hij zich mengde in een twist van den keurvorst van Keulen met diens onderdanen, elf maanden zoek met het vergeefsche beleg van Neus. De Lotharingers en Zwitsers hadden intusschen van K.’s verblijf in Duitschland gebruik gemaakt om een deel zijner landen te verwoesten. Met 40.000 man rukte K. daarop in 1475 Lotharingen binnen en veroverde het in den tijd van anderhalve maand. Tegen de Zwitsers was hij daarentegen ongelukkig: bij Granson werd hij 3 Maart 1476 door de Eedgenooten geslagen en moest hun zelfs zijn rijke bagage overlaten; in een tweeden slag bij Murten, 22 Juni, verloor hij zelfs 20.000 man. Op de tijding dat hertog Réné van Lotharingen zijn land heroverd had, viel hij daar met een klein leger binnen en sloeg het beleg voor de hoofdstad Nancy, maar werd ook hier verslagen en op de vlucht gedood (5 Januari 1477). Zijn lijk, ontkleed op het slagveld gevonden, werd te Nancy bijgezet en in 1550 door zijn kleinzoon Karel V naar Brugge overgebracht, waar het in de hoofdkerk rust in een prachtig grafmonument.
5) K. (Frederik August Willem), hertog van Brunswijk, geb. 30 Oct. 1804, werd om zijn losbandige levenswijze en willekeurige handelingen in 1830 onttroond, begaf zich naar Parijs, waar hij zijn ergerlijk leven voortzette en vestigde zich ten slotte in Genève, waar hij in 1876 overl. en aan welke stad hij zijn kolossaal vermogen naliet. Tot dank daarvoor werd hem in 1879 aldaar een ruiterstandbeeld opgericht.
6) K. (Willem Ferdinand), hertog van Brunswijk, 1780—1806, geb. 9 Oct. 1735, onderscheidde zich reeds in den Zevenjarigen oorlog, trad in 1773 in pruisischen dienst en herstelde in 1787 in de Nederlanden het gezag van den erfstadhouder Willem V (zie ald.). In 1792 trok hij aan het hoofd der pruisische troepen tegen Frankrijk op, drong door in Champagne, doch moest na den slag bij Valmy den terugtocht aannemen. Het volgende jaar streed hij aan den Rijn, versloeg Moreau bij Pirmasens en Hoche bij Kaiserslautern, maar legde in 1794 het opperbevel neer. In den oorlog van Napoleon tegen Pruisen (1806) werd hij weer opperbevelhebber; in den slag bij Auerstadt van het gezicht beroofd, moest hij zijn land verlaten en overl. kort daarna, 10 Nov. 1806.
7) K. de Groote (Charlemagne, Carolus Magnus), koning der Franken, keizer van het nieuw Westersch-Romeinsche rijk, geb. 2 April 742, zoon van Pepijn den Korte en kleinzoon van Karel Martel. Reeds in 754 met zijn broeder Karloman door paus Stephanus tot toekomstig koning gezalfd, regeerde hij na den dood zijns vaders (768) gezamenlijk met Karloman, doch slechts korten tijd, want deze overleed reeds in 771. Daar K. de zonen van zijn broeder van de regeering uitsloot, was hij van nu af alleenheerscher over het frankische rijk. Aanstonds begon hij een oorlog tegen de Saksen, ten einde dezen voor goed van hun invallen in de grensgewesten van het frankisch gebied te doen afzien en hen tot het christendom te bekeeren. Reeds was hij tot de Weser doorgedrongen, toen paus Adrianus I zijn hulp inriep tegen Desiderius, den koning der Longobarden, die in het voormalige Exarchaat was gevallen. Volgaarne verleende K. den gevraagden bijstand, ook omdat hij zelf zich had te beklagen over de houding van Desiderius, van wiens dochter Himiltrudis hij zich wegens haar onvruchtbaarheid had laten scheiden en die nu uit wraak de zoons van Karloman tegenover K. wilde stellen. Met twee legers rukte K. over den grooten St.-Bernard en den Mont-Cenis Italië binnen, sloeg de tegen hem afgezonden legers der Longobarden en nam hun hoofdstad Pavia in. Desiderius werd gevangen genomen (774) 'en K. liet zich door de verschillende hertogen als koning huldigen. Intusschen hadden de Saksen weder naar de wapenen gegrepen; K. overwon hen, doch moest naar Italië terug om den opstand van den longobardischen hertog van Friaul te onderdrukken. Daarna keerde hij weder tot de Saksen en noodzaakte hen, door een paar overwinningen, hem op een vergadering te Paderborn als hun opperheer te erkennen. Hier verschenen gezanten van arabische vorsten uit Spanje, die den machtigen koning der Franken om bijstand verzochten tegen den kalif Abderrahman van Cordova. K. begaf zich nu ijlings naar Spanje en vermeesterde het land tusschen de Ebro en de Pyreneeën, dat hij als „Spaansche mark” bij het Frankenrijk inlijfde. Op zijn terugtocht vernam hij, dat de Saksen weder de frankische grenzen hadden overschreden. Zoo spoedig hij kon trok hij hun tegemoet, sloeg hen aan de Eider, rukte voort tot de Elbe en verbleef gedurende twee jaren in hun land (779—80). Toen hij zich naar Italië had begeven om zijn zoons door den paus tot koningen van Italië en van Aquitanië te laten kronen, brak de opstand onder de Saksen, die in Wittekind en Abbio geduchte aanvoerders vonden, opnieuw uit. Een frankisch leger, dat tegen de Sorben oprukte, werd bij zijn doortocht door het land der Saksen in de pan gehakt en toen K., om hierover wraak te nemen, 4500 Saksen had laten ter dood brengen, vatten alle Saksen de wapens op. Een slag bij Detmold bleef onbeslist, een tweede, aan de Hafe (784), werd echter door K. gewonnen, die nu in staat was gesteld om voor goed een einde te maken aan de worstelingen met zijn oostelijke naburen, wier hoofden Wittekind en Abbio zich aan K. onderwierpen en het christendom omhelsden. Omstreeks denzelfden tijd werden ook de Friezen tusschen de Ems en de Weser tot onderwerping gebracht en kort daarna de opstanden van Arigis, hertog van Beneventum en Tassilo, hertog van Beieren, onderdrukt. De volgende jaren streed K. tegen de Wilzen aan gene zijde der Elbe, tegen de Avaren, die, door Tassilo geroepen, in het zuiden van Austrie waren gevallen en had, terwijl zijn zoon Pepijn den oorlog tegen hen gelukkig ten einde bracht door zich van het kamp van hun opperkhan aan den Theiss meester te maken, van 794—98 nog krijg te voeren tegen de Saksen, die over de Elbe woonden. Hij overwon dezen en verplaatste een groot deel van hen naar de oevers van den Rijn en de Main. In het jaar 800 trok K., om paus Leo III op zijn troon te bevestigen, die door onlusten te Rome ernstig werd bedreigd, naar de eeuwige stad; toen hij op Kerstochtend voor het altaar in de St. Pieterskerk lag nedergeknield, zette de paus hem onverwacht een gouden kroon op en begroette hem onder luide bijvalskreten van het volk als Carolus Augustus, keizer der Romeinen. Door deze kroning werd K. in zekeren zin het oppergezag over al de vorsten van het westen toegekend; door een .huwelijk met Irene, keizerin der Byzantijnen, wilde hij nu ook over het oosten zijn gezag vestigen, doch van deze echtvereeniging kwam niets, evenmin als van die zijner dochter Rothrudis met Irene’s zoon Constantijn. Met den opvolger van Irene, Nicephorus I, geraakte K. zelfs in een oorlog, die echter zonder gewichtige gevolgen bleef. Voorts werden in het zuidwesten de Balearen en de stad Barcelona op de Arabieren veroverd, in het noorden de laatste pogingen van opstand der Saksen aan de Elbe verijdeld, zij zelf bijna allen weggevoerd naar het midden van Austrie en hun land aan de Obotriten geschonken. Niet minder groot dan als krijgsman was K. als beheerder van zijn uitgebreid rijk. Met onvermoeiden ijver zorgde hij voortdurend voor de welvaart en den vooruitgang van zijn onderdanen en landen. Daar het bestaan van hertogdommen, met een hertog als hoofd van een volksstam, gevaarlijk was voor de rust in zijn staten, verving hij deze door graafschappen, welke door graven, die koninklijke ambtenaren waren, werden bestuurd. Deze stonden weder onder toezicht van zendgraven, die viermaal ’s jaars in hun provincies vergadering hielden en dan verslag van hun zending uitbrachten op de rijksvergaderingen, welke in het voor- en het najaar werden gehouden. De zendgraven, Missi regis, waren ook belast met het rechtspreken in hooger beroep, terwijl den graven de gewone rechtspraak was opgedragen. Den toestand van den landbouw verbeterde K. door zooveel mogelijk woeste gronden te ontginnen, moerassen droog te maken en bosschen te vellen; dien van den handel door voor de veiligheid der wegen zorg te dragen; de nijverheid bevorderde hij door kundige mannen uit Italië, het Byzantijnsche rijk en Spanje naar zijn rijk te ontbieden. Maar vooral wijdde K. zijn zorg aan kunsten en wetenschappen. Het lager onderwijs bevorderde hij door overal aan de kerken kostelooze volksscholen te verbinden, het hooger door het oprichten van hoogere scholen, waaraan het onderwijs was verdeeld in het trivium, dat de spraakleer, de welsprekendheidheid en de redeneerkunde bevatte, en het quadnoium, dat de rekenkunde, de meetkunde, de sterrenkunde en de toonkunst behelsde. Aan de school van het paleis voerde hij verschillende verbeteringen in en riep er geleerden als Petrus van Pisa, Paulus Diaconus en Alcuinus om onderricht te geven, dat hij zelf ijverig volgde. Hij sprak dan ook latijn, verstond grieksch, begon een spraakkunst der frankische taal en leidde zelf het verzamelen der heldenzangen van zijn volk. Voor de bouwkunst en de muziek had hij bijzondere liefde. In zijn levenswijze was K. zeer eenvoudig en matig; van groote plechtigheden had hij een afkeer, en het liefst verwijlde hij in den kring van familieleden en vrienden. Hij was een groot minnaar van jagen, rijden en andere lichaamsoefeningen, genoot steeds een uitmuntende gezondheid en had een verbazende lichaamskracht, zoodat hij met één hand een hoefijzer kon breken. Zijn uiterlijk duidde dit ook aan: hij mat zeven voet en was breed geschouderd. Door zijn onderdanen werd hij bemind en geacht, door de geheele wereld ontzien en geëerd. Herhaaldelijk werden vreemde gezantschappen naar zijn hof afgevaardigd; o. a. door Haroen-al-Raschid, den kalif van Bagdad, die hem de sleutels van het h. graf liet overhandigen (798). K. stierf 28 Jan. 814 te Aken, waar hij gedurende de laatste jaren zijns levens meestal verblijf hield, en in de hoofdkerk werd begraven. Zijn rijk liet hij na aan zijn derden zoon Lodewijk, daar de beide oudere, Karel en Pepijn, vóór hem waren overleden.
8) K. II, de Kale, koning der Franken en keizer (843—77), zoon van Lodewijk II den Vrome, verkreeg bij het verdrag van Verdun (843) Neustrië, Aquitanië en de Spaansche Mark. Toen zijn neef Lotharius II was overleden, maakte hij zich meester van een deel van Lotharingen en na den dood van zijn broeder Lodewijk II vereenigde hij Italië met zijn staten en verwierf de keizerskroon. Een poging om bij het overlijden van Lodewijk den Duitscher, zijn broeder, ook Duitsch-Lotharingen te winnen, mislukte, en Italië verloor hij weder aan Karloman, zoon van dien vorst. Kort te voren had K. zich genoodzaakt gezien om op de vergadering van Kiersy (875) de leenen van de kroon erfelijk te verklaren. Hij overl. in 877.
9) K. III, de Dikke, koning der Franken en keizer (875—89), zoon van Lodewijk II den Duitscher, ontving bij den dood van deze Allemanië met den titel van koning, bij dien van zijn broeder Karloman Italië en na het overlijden van zijn broeder Lodewijk den Jonge geheel Duitschland, terwijl hij in 879 tot keizer werd gekroond. In 883 verkozen de edelen van het westelijk frankische rijk hem tot koning, zoodat hij het geheele rijk van Karel den Groote onder zijn schepter vereenigd zag. Maar zijn lafhartig gedrag tegen de Noormannen, die Parijs belegerden en van wie hij den vrede kocht, noopte de duitsche edelen hem op een vergadering te Tribur als hun koning af te zetten (887). Het volgend jaar overleed hij.
10) K. IV, duitsch keizer, uit het huis Luxemburg, zoon van koning Jan (den Blinde) van Bohemen, werd 13 Mei 1316 te Praag geb., en aan het hof te Parijs opgevoed. Nadat hij een werkdadig aandeel had genomen aan de oorlogen en regeeringsdaden van zijn vader, werd hij in 1346 in plaats van Lodewijk IV den Beier door een deel der duitsche vorsten tot koning gekozen, doch kwam eerst na den dood van deze en het terugtreden van Gunther van Schwarzburg, die door de Beiersche partij als Lodewijk’s opvolger tegenover K. was gesteld, in het ongestoord bezit van den troon. De gewichtigste daad van K.’s regeering voor Duitschland was het uitvaardigen van de Gouden Bul (zie ald.), wier inhoud op den rijksdag te Metz door de vorsten werd goedgekeurd. In 1354 was K. over de Alpen getogen, te Milaan tot koning van Italië en te Rome, door de kardinalen Albornoz en Bertrandi, uit naam van den te Avignon zetelenden paus Innocentius VI, tot keizer gekroond (1355). Voor zijn stamland Bohemen verrichtte K. zeer veel: aan den adel en de steden verleende hij nieuwe vrijheden, hij bevorderde den landbouw en het mijnwezen, maakte de Moldau bevaarbaar tot haar samenvloeiing met de Elbe, bouwde de nieuwe stad van Praag, het Hradschin en de beroemde brug aldaar, vestigde in die stad den zetel van een aartsbisschop en stichtte er, naar het voorbeeld der Parijsche hoogeschool, een universiteit (1348), de eerste in Duitschland. De bezittingen van het huis Luxemburg werden door K. aanmerkelijk uitgebreid: de mark Brandenburg, de Nederlausitz en Silezië vereenigde hij met zijn staten. Zijn .zoon Wenceslaus werd nog bij zijn leven tot koning van Duitschland gekroond. Bij zijn overlijden, 29 Nov. 1378 te Praag, liet hij aan genoemden Wenceslaus Bohemen en Silezië, aan Sigismond, zijn tweeden zoon, Brandenburg en aan zijn derden zoon, Jan, de Lausitz na. K. was een minnaar van kunsten en wetenschappen en stond in betrekking tot vele geleerde en geniale mannen van zijn tijd, o. a. tot den dichter Petrarca, die zijn kroning tot keizer in fraaie verzen heeft bezongen.
11) K. V (Charles quint), duitsch keizer, koning van Spanje en heer der Nederlanden, 1519—56, de oudste zoon van Filips den Schoone, aartshertog van Oostenrijk en hertog van Bourgondië, en Johanna (zie ald.), dochter van Ferdinand en Isabella, werd 24 Febr. 1500 te Gent geb. In de Nederlanden werd hij ook opgevoed. Na den dood van koning Ferdinand (1516) beklom K. den troon der beide spaansche koninkrijken, tevens werd hij heer der bourgondische gewesten, waartoe de Nederlanden, behalve het Sticht en Gelderland, behoorden. In kardinaal Ximenes vond hij een uitmuntend minister, die door de achting en de liefde, welke hij bij de Spanjaarden genoot, de ontevredenheid van dezen over K.’s voorliefde voor de Nederlanders binnen gepaste perken wist te houden. Toen zijn grootvader, keizer Maximiliaan I, was overleden, werd hij, niettegenstaande de kuiperijen van Frans I, koning van Frankrijk, tot keizer gekozen (1519), maar kon wegens troebelen in Spanje eerst het volgend jaar zich naar Aken begeven om zich aldaar te doen huldigen, wat 22 Oct. 1520 plaats had, nadat K. een verkiezingscapitulatie had onderteekend. Het volgende jaar beriep hij een rijksdag te Worms om de inwendige aangelegenheden des rijks, waaronder de twisten op godsdienstig gebied een voorname plaats innamen, te regelen. Een opstand der castiliaansche steden noodzaakte hem, nog voor hij de besluiten van den rijksdag te Worms kon doen uitvoeren, naar Spanje te vertrekken, waar hij, door den adel ondersteund, de rust spoedig herstelde. Een oorlog tegen Frans I van Frankrijk, tegelijkertijd in Spanje, de Nederlanden en Italië gevoerd (1521—25), eindigde met de volkomen overwinning van K. Frans I werd in den beslissenden slag van Pavia gevangen genomen (24 Febr. 1525), daarna naar Madrid gevoerd en genoodzaakt bij den hier gesloten vrede van al zijn aanspraken af te zien en die des keizers te erkennen (1526). In vrijheid gesteld, hield Frans I zich niet aan het vredesverdrag; een tweede oorlog tusschen hem en K. was hiervan het gevolg, waaraan paus Clemens VII als bondgenoot van Frankrijk deelnam. Andermaal zegevierden K.’s wapenen; Rome werd ingenomen (1528), de fransche legers overal geslagen, met den paus vrede gesloten te Barcelona en met Frans I te Kamerijk (de z.g. damesvrede) en K.’s macht opnieuw bevestigd. Deze nam nog toe door de ontmoeting, welke hij te Bologna had met paus Clemens, die hem hier de keizerskroon opzette. Dit was de laatste keizerskroning, die door den paus werd verricht. Kort te voren was K. in het bezit gekomen van de landen van het Sticht, welke bisschop Hendrik van Beieren hem afstond. In 1530 begaf hij zich andermaal naar Duitschland om aan de steeds toenemende verwarring een einde te maken, doch hierin slaagde hij slechts ten deele. Tevens had hij oorlog te voren tegen de Turken; hij rukte met 80.000 man tegen hen op en dwong daardoor sultan Soliman met zijn 200.000 strijders tot den terugtocht (1532). Daarna toog K. weder naar Italië om met den paus over het bijeenroepen van een concilie te onderhandelen, ten einde voorgoed een einde te maken aan de godsdienstige troebelen, welke Duitschland beroerden. Zijn bijstand werd echter dringend geëischt door Tunis, waar de rechtmatige vorst was verdreven door den turkschen zeeroover Charreddin (Khair-ed-din) Barbarossa, die van uit deze stad de geheele Middellandsche zee onveilig maakte. K. maakte zich meester van Tunis, bevrijdde niet minder dan 22.000 christen-slaven en herstelde den verdreven vorst als vazal van Spanje weder op den troon. Het volgend jaar ontbrandde de oorlog tusschen hem en Frans I andermaal, naar aanleiding van het beleenen van het hertogdom Milaan, waar het regeerende geslacht der Sforza’s met Frans II was uitgestorven (1536). Door bemiddeling van paus Paulus III werd te Nizza een wapenstilstand gesloten (1538) en K. kreeg de vrije hand om een ernstig oproer, dat te Gent was uitgebroken, zonder veel moeite te dempen en een tocht te ondernemen ter verovering van Algiers (1541), die echter mislukte. Intusschen trad Frans I met de Turken en de protestantsche vorsten in Duitschland in verbond en verklaarde onder een gezocht voorwendsel K. den oorlog opnieuw (1542). De fransche vloot, met die der Turken vereenigd, nam Nizza in en het fransche leger behaalde bij Cérisoles een overwinning op dat des keizers (1544), doch een engelsch leger, door K.’s bondgenoot Hendrik VIII naar Frankrijk gezonden, viel in Picardië en de keizer zelf drong door tot niet ver van Parijs. Dit noodzaakte Frans I den vrede aan te bieden, welke door K. gaarne werd aanvaard, daar de toestand in Duitschland al dreigender werd. Te Crepy werd die vrede gesloten (1544); hij veranderde zoo goed als niets aan den stand van zaken vóór den oorlog en maakte alleen een einde aan de wederzijdsche aanspraken der beide vorsten. Een jaar vroeger was ook Nederland geheel in het bezit I van K. gekomen, doordat Willem van Gulick, de laatste hertog van Gelderland, zijn gebied aan den keizer moest afstaan (7 Sept. 1543; zie ook Karel van Egmond). De protestantsche vorsten van Duitschland (die te Schmalkalden in 1530 een verbond hadden gesloten toen K.’s broeder Ferdinand tot zijn opvolger was verkozen) meenden, dat nu de tijd gekomen was om aan hun eischen met de wapenen kracht bij te zetten; zij verzamelden een leger, dat onder aanvoering van den keurvorst van Saksen, de vijandelijkheden begon. In 1547 leverde de keizer zijn tegenstanders bij Mühlberg een slag, waarin hij hen volkomen overwon en zich van hun aanvoerder, den keurvorst van Saksen, meester maakte. Daarna dwong hij ook den landgraaf van Hessen tot overgave, en riep te Augsburg een rijksdag bijeen, waar hij de godsdienstige eenheid poogde te herstellen door het z.g. Interim (zie ald.). Doch rust was K. nu ook niet vergund. Hertog Maurits van Saksen, dien de keizer ter belooning van zijn trouw hem in 1547 betoond, tot keurvorst van Saksen had verheven in plaats van den gevangen Johan Frederik, had in ’t geheim een verbond gesloten met den opvolger van Frans I, Hendrik II, en daarna onder voorwendsel van de rechten der duitsche vorsten te willen beschermen tegen de aanmatigingen des keizers, dezen den oorlog verklaard. K. beschikte op dat oogenblik niet over voldoende strijdkrachten om den oproerigen vazal te kunnen weerstaan, bovendien waren de Franschen in Lotharingen gevallen en hadden zij zich meester gemaakt van Metz, Toul en Verdun. Hij sloot derhalve met Maurits te Passau een wapenstilstand, die na diens dood gevolgd werd door den godsdienstvrede van Augsburg (1555). De keizer was inmiddels tegen de Franschen in Lotharingen te velde getrokken, doch zijn wapenen waren niet voorspoedig. Daar tevens zijn lichaam werd verzwakt door hevige aanvallen van jicht en zijn gemoed geschokt was door het ondankbaar gedrag van Maurits van Saksen, besloot hij afstand van den troon te doen. Hij liet de oostenrijksche erflanden aan zijn broeder Ferdinand, die deze al sedert lang had beheerd, en gaf te Brussel op een plechtige bijeenkomst Spanje, de italiaansche en de bourgondische landen aan zijn zoon Philips (1556). K. ging daarop naar Spanje in het klooster van St. Justus, waar hij 21 Sept. 1558 overleed. K. was zonder twijfel een der merkwaardigste vorsten die er hebben geleefd en met vele en groote gaven bedeeld. Hij was een uitmuntend veldheer, een werkzaam en ijverig regent, een groot bevorderaar van kunsten en wetenschappen, bovendien bezat hij een uitgebreide kennis en een zeldzamen tact met iedereen om te gaan. Behalve de feiten boven vermeld, verdienen nog medegedeeld te worden als gebeurtenissen van groot gewicht: het opheffen van de vergaderingen van den adel in Spanje, die in ,,Cortes” plachten te worden opgeroepen, en nu vervangen werden door een vergadering bestaande uit de afgevaardigden der groote steden (1538). Verder de veroveringen in de nieuwe wereld, van Mexico door Cortez (1521), van Peru door Pizarro en van Chili door Almagro (1529—35); het omvaren der wereld door den Portugees Magelhaens, die in dienst was getreden van K. (1519—22), en het uitvaardigen der wetten ter bescherming der inboorlingen van de nieuw verworven gewesten (1542), wat grootendeels te danken was aan den ijver van bisschop Bartelome de las Casas (zie ald.).
12) K. VI, duitsch keizer (1711—40), de laatste vorst uit het huis Habsburg, geb. 1 Oct. 1685, trad gedurende de ziekte en na den dood van koning Karel II van Spanje op als pretendent voor den spaanschen troon (zie Spaansche successie-oorlog, werd te Madrid 20 Juni 1705 tot koning gekroond, doch bleef daar niet lang resideeren, aangezien de oorlogskans hem niet gunstig was en hij aan het trouwe en veiliger gelegen Barcelona als verblijfplaats de voorkeur gaf. Toen zijn broeder keizer Jozef : overleed, verliet hij Spanje en begaf zich naar Duitschland, om genoemden vorst op te volgen. In 1711 werd hij te Frankfort a./M. tot keizer en in 1712 te Presburg tot koning van Hongarije gekroond. Zijn rechten op den spaanschen troon bleef hij desniettemin met de wapens handhaven; maar bij den vrede van Rastatt (1714) moest hij daarvan afzien en zich tevreden stellen met een zeer aanzienlijk deel der spaansche monarchie: Napels, Milaan, Sardinië en de spaansche Nederlanden. Het volgende jaar voerde hij oorlog tegen de Turken, op wie zijn veldheer prins Eugenius schitterende overwinningen behaalde bij Peterwardein en Belgrado, zoodat zij hem bij den vrede van Passarowitsch (1718) Temeswar, Slavonië en een deel van Bosnië, Servië en Walachije moesten afstaan. Met Spanje had K. te strijden om het bezit van Sicilië, dat hij tegen Sardinië had ingeruild; na den Poolschen successie-oorlog moest hij den Spanjaarden Napels en Sicilië overlaten. In dien oorlog verloor hij tevens Lotharingen, dat aan Frankrijk, en een deel van het hertogdom Milaan, dat aan Sardinië werd afgestaan. Op het laatst van zijn regeering had hij nogmaals strijd te voeren tegen de Turken, wien hij bij den vrede Servië, Bosnië en Walachije terug moest geven. Maar wat K.’s aandacht het meest in beslag nam was het doen erkennen van zijn dochter Mhria Theresia als zijn opvolgster, waartoe 'hij haar bij een nieuwe dynastieke wet, de pragmatieke sanctie, had benoemd. Na zeer veel moeilijkheden te hebben overwonnen zag hij eindelijk, bij het vredesverdrag dat aan den poolschen successie-oorlog een einde maakte en te Weenen gesloten werd, 3 Oct. 1735, de pragmatieke sanctie algemeen aanvaard. Hij overl. 5 jaar daarna, 20 Oct., te Weenen.
13) K. VII (Karel Albrecht), duitsch keizer (1742—45), zoon van Maximiliaan Emanuel, stadhouder der spaansche Nederlanden, geb. 1697 te Brussel. Na de verovering der Beiersche landen onder keizer Jozef I in Oostenrijk ongevoed, voerde hij na den vrede van Rastatt de beiersche troepen aan in den oorlog tegen de Turken en huwde met keizer Karel’s zuster. Dit was de voornaamste reden waarom hij. keurvorst van Beieren geworden (1722), zich zoo sterk tegen de pragmatieke sanctie verklaarde en kort na den dood van zijn zwager, den keizer, met Frankrijk en Spanje te Nymphenburg een overeenkomst sloot (1741) ter verbrokkeling van den oostenrijkschen staat. Hij viel nu met een fransch-beiersch leger in Opper-Oostenrijk, nam Linz en Praag, noemde zich aartshertog van Oostenrijk, liet zich in laatstgenoemde stad als koning van Bohemen huldigen en werd in 1742 te Frankfort a,/M. tot keizer gekroond. Doch nu begonnen zijn rampspoeden. De Oostenrijkers maakten zich meester van zijn land, zijn gezag als keizer werd weinig of niet geëerbiedigd en hij mocht het als een geluk beschouwen in zijn hoofdstad Munchen te kunnen sterven, door kommer en ziekte afgemat, 20 Jan. 1745.
14) K. Martel (d. i. de Hamer), „major domus” of opperhofmeester der Franken, zoon van Pepijn van Herstal, geb. omstreeks 690, werd terstond na den dood zijns vaders door zijn stiefmoeder Plechtrudis te Keulen gevangen gezet, doch toen de Neustriërs (Westfranken) en Bourgondiërs deze vorstin aanvielen, uit zijn gevangenschap ontslagen. Hij stelde zich nu aan het hoofd der Austriërs (Oostfranken), dwong de vijanden tot den terugtocht en den vrede met Plechtrudis, werd door de Austriërs tot majordomus verheven en noodzaakte door twee overwinningen, te Vincy en te Soissons, de Neustriërs, Bourgondiërs en Aquitaniërs hem ook als opperhofmeester te erkennen, hoewel hij hun vorsten uit het Merovingische huis tot koningen liet. Na den dood dezer vorsten voerde K. als majordomus alleen het bestuur over de gezamenlijke rijken der Franken. Hij oorloogde nu gelukkig tegen de Saksen, wien hij een jaarlijksche schatting oplegde, de Alemannen en Beieren, wier hertogen hij dwong hem als opperheer te erkennen. Daarna trok hij op tegen de Arabieren, die onder den emir van Spanje, Abderrahman, met een reusachtig leger van 400.000 man Gallië waren binnengevallen om zich in dat land te vestigen, evenals zij niet lang geleden in Spanje hadden gedaan. Op de vlakte tusschen Tours en Poitiers werden zij in een Moedigen slag door K. overwonnen (732). Deze overwinning redde Gallië van de overheersching der Arabieren en had de aansluiting van Aquitanië bij het rijk der Franken ten gevolge. Bij een nieuwen inval der Arabieren van het Narbonneesche (Narbonensis) uit ondernomen, sloeg K. hen opnieuw, bij Avignon en bij Arles en drong hen terug tot Narbonne. Ook in het noorden was K. gelukkig; Poppo de vorst der Friezen omhelsde het christendom, sloot een verbond met hem en erkende het oppergezag der Franken, terwijl K.’s roem en macht den koning der Longobarden Luitprand bewoog een bondgenootschap met hem te sluiten. K. overleed 741 te Quercy aan de Oise, terwijl hij onderhandelingen voerde met den paus om deze hulp tegen de Longobarden te verleenen. Hij liet de regeering na aan zijn drie zonen Karloman, Pepijn en Griffo.
15) K. I, koning van Frankrijk, zie keizer Karel de Groote.
16) K. II, koning van Frankrijk, zie keizer Karel II de Kale.
17) K. III, de Eenvoudige, koning van Frankrijk (893—929), werd door een aantal edelen, aan wier hoofd Boudewijn graaf van Vlaanderen stond, op den franschen troon verheven tegenover Eudes, graaf van Parijs. Na een oorlog kwam in 896 tusschen beide partijen een vergelijk tot stand, waarbij Frankrijk werd verdeeld, en toen Eudes in 898 overleed werd K. door het geheele rijk als koning erkend. In hetzelfde jaar deed Hrolf of Rollo, een der meest geduchte opperhoofden der Noormannen, andermaal een inval in Frankrijk, maakte zich meester van Rouaan en noodzaakte K. hem het latere hertogdom Normandië af te staan en het opperleenheerschap over Bretagne te schenken. Inmiddels was Frankrijks macht aan de oostzijde toegenomen, doordat de Lotharingers zich voor het grootste deel aan K. onderwierpen. Toen hij nu ook trachtte het koninklijk gezag tegen de edelen te versterken, geraakte hij in strijd met den machtigen adel, die eerst Robert, een zoon van Eudes, en na diens dood (923) Rudolf van Bourgondië tot koning uitriep. K. werd door zijn vijanden gevangen genomen en stierf in den kerker.
18) K. IV, koning van Frankrijk (1322—28), voerde oorlog tegen Eduard II van Engeland om het bezit van Guyenne, maakte zich van dit gewest meester (1324) doch stond het bij het sluiten van den vrede weder aan deze af (1327). Hij overleed zonder een zoon na te laten. Zijn zuster Isabella, die met Eduard gehuwd was, eischte nu den franschen troon op voor haar zoon Eduard III, in weerwil der Salische wet, die vrouwen van de opvolging uitsloot. Deze eisch gaf naderhand aanleiding tot den z.g. honderdjarigen oorlog tusschen Frankrijk en Engeland.
19) K. V, de Wijze, koning van Frankrijk (1364—80), geb. 21 Jan. 1337, de eerste prins van Frankrijk die den titel „Dauphin” voerde, zag zich in 1356 reeds met het bestuur van Frankrijk belast, toen zijn vader koning Jan I de Goede in den slag bij Maupertuis door de Engelschen was gevangen genomen. Vele en ernstige moeilijkheden had de jonge vorst al terstond te overwinnen: in de staten-generaal te Parijs openbaarde zich, onder leiding van Robert le Coq, bisschop van Laon, en Etienne Marcel, prevöt der kooplieden te Parijs, een sterke geest van verzet tegen de staatsinstellingen; Karel de Booze, koning van Navarre (zie ald.) trachtte de leiding der zaken in Frankrijk in handen te krijgen; een ernstige opstand der boeren tegen den adel („Jacquerie”) was uitgebroken en de Engelschen stonden nog altijd in ’t land. Met dezen sloot K. terstond een wapenstilstand, de boerenopstand werd door de edelen gedempt en met den dood van Marcel, die bij een oploop, door zijn eigen maatregelen uitgelokt, het leven verloor, eindigde de tegenstand van het parlement. Kort daarna (1360) maakte de vrede van Brétigny ook een einde aan den oorlog met Engeland en schonk den gevangen koning de vrijheid weder. Na diens dood in 1364 beklom K. den troon. Hij ondersteunde met huurtroepen, onder bevel van Bertrand du Guesclin, Hendrik II van Trastamare, die aan Pedro den Wreede den troon van Castilië betwistte. De oorlog werd ten gunste van Hendrik beslist, die nu K. hulp verleende in den opnieuw uitgebroken krijg tegen Engeland, waarin Bertrand du Guesclin den Engelschen op Bordeaux, Bayonne en Calais na, al hun bezittingen in Frankrijk ontrukte.
20) K. VI, koning van Frankrijk (1380— 1422), geb. 3 Dec. 1368, telde slechts 11 jaren toen zijn vader Karel V overleed. Onder het regentschap eerst van zijn oom Bodewijk van Anjou, later van diens broeders, de hertogen van Berry en Bourgondië, werd het rijk door verschillende onlusten beroerd; in Vlaanderen waren de Gentenaars opgestaan onder leiding van Jan Yoens en, na diens dood, van Philips van Artevelde; ook in Languedoc, te Rouaan en zelfs te Parijs vielen ernstige ongeregeldheden voor. Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, zegevierde echter volkomen over de Vlamingen bij Rosebeke (1382), terwijl ook de rust in de andere deelen des lands spoedig werd hersteld. Toen K. 20 jaar oud was geworden, nam hij zelf de teugels van het bewind in handen (1388), maar om deze spoedig over te laten aan den maarschalk de Clisson. Toen hij vier jaren later in zijn verstandelijke vermogens werd gekrenkt, maakten zijn ooms zich opnieuw meester van de leiding der zaken, doch vonden een mededinger in ’s konings broeder, hertog Lodewijk van Orleans, die zich na het overlijden van den hertog van Bourgondië, in overleg met de koningin, Isabella van Beieren, aan het hoofd van het bewind stelde. Maar de nieuwe hertog van Bourgondië, Jan zonder Vrees, betwistte hem het regentschap; er ontstond tusschen hun aanhangers, de Armagnacs en Bourguignons, een verwoede burgeroorlog, waarin èn Orleans, èn Jan zonder Vrees vermoord werden. Koning Hendrik V van Engeland had inmiddels de veroveringsplannen van Eduard III weder opgevat, landde in Frankrijk, nam Harfleur in en behaalde bij Azincourt een schitterende overwinning op de Franschen (1415; zie Hendrik V van Engeland). Na het verdrag van Troyes (1420) regeerde hij in naam van K. over Frankrijk. De dauphin, wien men algemeen den moord op den hertog van Bourgondië te Montereau ten laste legde, was inmiddels naar Bourges geweken en aanvaardde daar den titel van koning van Frankrijk, toen zijn vader 21 Oct. 1422 overleden was.
21) K. VII, de Overwinnaar, koning van Frankrijk (1422—61), geb. 22 Febr. 1403, zette den oorlog tegen de Engelschen voort, die meester waren van Parijs en geheel het noorden van Frankrijk en bovendien gesteund werden door den machtigen hertog van Bourgondië, Philips den Goede. De vijand bleef echter overwinnaar, bracht zijn troepen bij Cervaut en Verneuil geduchte nederlagen toe en sloeg het beleg voor Orleans (1428) Maar deze stad werd ontzet door Jeanne d’Arc (zie ald.), die den koning naar Reims leidde ter zalving en kroning (1429). Van nu af keerde het geluk den Engelschen den rug toe. Met den machtigen hertog van Bourgondië werd eerst een wapenstilstand (te Chignon 1432), daarna vrede gesloten (te Arras 1435). Parijs opende voor K. de poorten, zoodat deze er 12 Nov. 1437 zijn plechtigen intocht kon doen, Rouaan viel 1449 den Franschen in handen, het volgende jaar verdreven zij den vijand uit geheel Normandië en in 1451 ontweldigde Dunois hun Guyenne en zette de kroon op zijn zegepralen door de overwinning van Castillon (1452), waardoor feitelijk een einde aan den oorlog werd gemaakt, ’s Konings verbod om zonder zijn toestemming huurbenden aan te werven deed een opstand der edelen, de ,,Praguerie”, uitbreken, aan welks hoofd de dauphin stond. Na de onderdrukking van dezen opstand werd het koninklijk gezag, gesteund door een staand leger, naar binnen aanzienlijk versterkt; voor zijn inwendige rust, kracht en bloei had het rijk veel aan K. te danken.
22) K. VIII, koning van Frankrijk (1483 —98), werd geb. te Amboise 1470. Zijn huwelijk met Anna van Bretagne, die na den dood van haar vader dit gewest had geërfd, wikkelde hem in een oorlog met keizer Maximiliaan, met wiens dochter Margaretha hij reeds verloofd was, en diens bondgenoot koning Hendrik VII van Engeland. Met beiden sloot hij echter spoedig vrede (1493), daar hij het plan had om zijn aanspraken op den troon van Napels, als erfgenaam der Anjou’s, gewapenderhand te doen gelden. Met een talrijk leger trok K. in 1494 naar Italië, waar hij een ijverig bondgenoot had in den hertog van Milaan Lodewijk Sforza en hem tevens de steun gewerd van paus Alexander VI, die hem met Napels beleende. 21 Febr. 1495 hield hij zijn intocht in Napels, en binnen zeer korten tijd zag K. zich door bijna het geheele koninkrijk als vorst gehuldigd. In Maart van het volgende jaar verbonden zich echter alle italiaansche staten met keizer Maximiliaan en koning Ferdinand van Aragon om de Franschen "weder uit het schiereiland te verdrijven. K. oordeelde het thans raadzaam naar Frankrijk terug te keeren, den hertog van Montpensier met een sterk legerkorps achterlatend. De verdreven koning Ferdinand nam met behulp van Aragoneesche troepen weder bezit van Napels (1496). Van verdere pogingen om zich van Napels meester te maken of zich over den slechten afloop van zijn oorlog in Italië te wreken werd K. door den dood teruggehouden. Hij overl. 7 April 1498 te Amboise. Onder zijn regeering werd Bretagne met de fransche kroongoederen vereenigd.
23) K. IX, koning van Frankrijk (1560— 74), tweede zoon van Hendrik II en Katharina de Medicis, geb. te St. Germain-en-Laye 27 Juni 1550, volgde zijn broeder Frans II op den troon. Gedurende zijn minderjarigheid voerde zijn moeder het bewind, waaronder de godsdienstoorlogen in Frankrijk een aanvang namen (zie Hugenooten). In 1564 werd K. meerderjarig verklaard, doch dit schaadde weinig aan den invloed die Katharina de Medicis op den gang van zaken uitoefende, totdat na het einde van den derden godsdienstoorlog (1570) de leiders der Hugenooten, de admiraal de Coligny, de hertog van Condé en de jonge koning Hendrik van Navarre, een grooten invloed op K. verkregen. Dit verdroot de koningin-moeder; in overleg met den hertog van Anjou, ’s konings jongeren broeder, en Hendrik van Guise, besloot zij daaraan een einde te maken en tevens aan alle binnenlandsche woelingen, door de vreeselijke slachting onder de Hugenooten welke bekend staat als de Bartholomeusnacht of Parijsche bloedbruiloft (zie Hugenooten). Karel IX overleed 30 Mei 1573, Frankrijk in een toestand van verdeeldheid en verzwakking achterlatende.
24) K. X, koning van Frankrijk (1824—30), jongste broeder van Lodewijk XVI, geb. 9 Oct. 1757 te Versailles. Na de gebeurtenissen van 14 Juli 1789 verliet hij Frankrijk om bij keizer Leopold steun voor zijn broeder te zoeken. Bij den eersten oorlog tegen de Fransche Republiek stond K. aan het hoofd van een korps „emigrés” en na het ter dood brengen van koning Lodewijk XVI werd hij door Lodewijk XVIII tot luitenant-generaal van Frankrijk benoemd, maar kon niets uitrichten voor het herstel van het koningschap. In 1814, toen het leger der verbonden mogendheden den vroegeren toestand van zaken in Frankrijk weder herstelde, proclameerde hij, als luitenant-generaal des rijks, het einde van het despotisme, der drukkende lasten en der conscriptie en den 12 April 1815 aanvaardde hij namens zijn broeder de regeering. Gedurende het bewind van Lodewijk XVIII nam hij weinig deel aan het openbaar staatkundig leven; na diens dood (1824) beklom hij den troon. Zie voorts Frankrijk, geschiedenis, blz. 2906.
25) K. van Egmond, hertog van Gelder, geb. te Arnhem 9 Nov. 1467, als zoon van Adolf-van Gelder en Katharina van Bourbon, werd door Karel den Stoute naar Gent gevoerd en kwam na diens dood onder voogdij van Maximiliaan van Oostenrijk, met wien hij tegen de Franschen streed. In den slag van Bethune (1487) gevangen genomen, bleef hij 5 jaren aan het fransche hof en werd in 1492 door de Gelderschen met blijdschap als hun vorst begroet. In een bijna 50-jarigen oorlog verdedigde hij zijn gebied eerst tegen Maximiliaan, later tegen Karel V, waarbij zijn troepen onder Maarten van Rossum en andere aanvoerders gedurig in Utrecht en Holland vielen, welke gewesten veel van hen te lijden hadden. Ook in Groningen en Friesland richtten zij veel onheil aan, zonder dat het K. gelukte zijn gezag daar te vestigen. Uit haat tegen het oostenrijksche huis, trachtte hij de Gelderschen over te halen den koning van Frankrijk als hun vorst te huldigen, maar zij weigerden dit en erkenden Willem, hertog van Gulik, als zijn opvolger. Hij overl. 30 Juni 1538 te Arnhem, waar in de St. Eusebiuskerk een praalgraf voor hem werd opgericht.
26) K. I, koning van Groot-Britannië en Ierland (1625—49), zoon van Jacobus I, geb. 19 Nov. 1600 te Dunfermline in Schotland. Hij behield Buckingham (zie ald.), den gunsteling zijns vaders, als eersten minister en voerde ter wille der ultra-protestantsche partij oorlog met Spanje en met Frankrijk, zond een leger ter hulp van de belegerde vesting der Hugenooten La Rochelle, en sloot in 1629 met Frankrijk, in 1630 met Spanje vrede. Een veel ernstiger strijd was echter in het land zelf uitgebroken, waarin K. ten slotte kroon en leven verloor. (Zie Groot-Britannië en Ierland, geschiedenis, blz. 3665 en verv.) K. was een man van fijne beschaving, met veel zin voor "het schoone, getuige zijn begunstiging van Antonie van Dyck, en van onberispelijke zeden. Hij was gehuwd met Henriette Maria van Frankrijk.
27) K. II, koning van Engeland, Schotland en Ierland (1660—85), zoon van Karel I, geb. 29 Mei 1630, nam gedurende den burgeroorlog met zijn moeder de wijk naar het vasteland en bevond zich te ’s Gravenhage toen zijn vader werd onthoofd. Terstond aanvaardde hij nu den titel van koning en stond op het punt met zijn aanspraken in Ierland op te treden, toen de Schotten hem (1650) de kroon aanboden. Hij landde in Schotland, werd in 1651 te Scone plechtig gekroond, stelde zich aan het hoofd van een leger en viel in Engeland, maar moest na een nederlaag bij Worcester (1651) weder naar Frankrijk vluchten. Het verbond dat Mazarin met Cromwell sloot, noopte K. Frankrijk te verlaten en nu begaf hij zich eerst naar Keulen, daarna naar Holland. Hier bereikte hem de tijding dat Monk een einde had gemaakt aan de republiek in Engeland en hij tot koning was uitgeroepen (1660). 29 Mei hield hij zijn intocht te Londen. Zijn eerste werk was een algemeene amnestie af te kondigen, waarvan alleen de moordenaars van zijn vader werden uitgezonderd, het republikeinsche element uit het leger te verwijderen en den anglikaanschen godsdienst te herstellen. In 1665 begon K. een oorlog tegen Holland, die uitsluitend ter zee werd gevoerd, doch in 1668 sloot hij met deze republiek en Zweden de triple-alliantie om aan de veroveringszucht van Lodewijk XIV paal en perk te zetten en trad als bemiddelaar op bij den vrede van Aken. Maar in 1670 ging hij met den koning van Frankrijk het verdrag van Dover aan, om in 1672 andermaal den Vereenigden Nederlanden den oorlog aan te doen. De vrede van Westminster (1674) maakte hieraan een einde zonder voor Engeland noemenswaardige resultaten op te leveren. Wat de binnenlandsche aangelegenheden betreft was Engeland onder K.’s regeering zeer onrustig. (Zie Groot-Britannië en Ierland, geschiedenis, blz. 3669 en verv.) Aan het hof van K. heerschte veel zin voor schoonheid, pracht en weelde, maar tevens een verregaande losheid van zeden.
28) K. Eduard (de pretendent), kleinzoon van Jacobus II van Engeland, geb. te Rome in 1720. Op 20-jarigen leeftijd ondernam hij de herovering van den troon zijner vaderen. Hij landde in Schotland, waar hij een sterken aanhang vond, sloeg de troepen der regeering herhaaldelijk, werd te Perth uitgeroepen tot regent der drie koninkrijken (daar zijn vader nog leefde), doch verslagen in den slag bij Culloden (1746). Na geruimen tijd als vluchteling door Engeland en Schotland rondgezworven te hebben, gelukte het hem Frankrijk te bereiken. Bij den dood van zijn vader (1766) nam hij den titel van koning aan, doch zijn zaak bleek geheel verloren. Onder den naam van hertog van Albany bracht hij de laatste jaren van zijn leven te Florence door; hij overl. daar in 1788.
29) K. I Robert, koning van Hongarije (1309—42), uit het huis van Anjou, werd na het uitsterven van het geslacht van Arpad met Andreas II door een deel der hongaarsche edelen op den troon van hun land geroepen en overwon Otto van Beieren, ten wiens gunste Wenceslaus III van Boheme afstand had gedaan. Herhaalde malen had K. te strijden met ernstige inwendige onlusten, welke hij echter alle bedwong. De herovering van Dalmatië door de Venetiërs en de afscheiding van Walachije, waar een zelfstandig koninkrijk ontstond, kon hij daarentegen niet beletten. K. had tot opvolger zijn zoon Lodewijk I den Groote, onder wien Hongarije een hoogen trap van macht en bloei bereikte.
30) K. V, hertog van Lotharingen en generaal des keizers, geb. 3 April 1643, erfde van zijn oom Karel IV de rechten op den troon van Lotharingen (1675), doch kon deze, door den tegenstand van Lodewijk XIV, niet doen gelden. Hij streed tegen deze aan den Rijn in 1672 en in 1676, voerde daarna het opperbevel in den oorlog tegen de Turken, nam deel aan den slag bij Weenen (1683), veroverde Neuhausel en Ofen en won de slagen van Gran en Mohacz (1687). Twee jaar later stond hij weder te veld aan den Rijn tegen de Franschen, op wie hij Mainz en Bonn veroverde. Hij stierf op een reis naar Weenen, 18 April 1690, volgens de meening van eenigen door vergift.
31) K. van Lotharingen, geb. te Luneville 12 Dec. 1712, stadhouder der Nederlanden onder Maria Theresia (1744—80), maakte zich bemind en geacht door zijn uitmuntend beheer. Als bevelhebber verwierf hij veel roem in den Oostenrijkschen successie-oorlog; de Beierschen verdreef hij uit Bohemen en Oostenrijk, en in 1744 den koning van Pruisen uit geheel Bohemen. Silezië kon hij echter niet veroveren, door Frederik II werd hij bij Hohenfriedberg verslagen (1744). Na den vrede van Aken (1748) wijdde K. zich geheel aan het beheer der Nederlanden. Hij overl. te Tervueren 4 Juli 1780.
32) K. I van Anjou, koning van Napels en Sicilië (1266—85). Door een groot aantal napolitaansche edelen geroepen en door paus Urbanus IV, opperleenheer van Napels en Sicilië, met dit rijk beleend, begaf K., broeder van Lodewijk IX van Frankrijk, zich naar Italië om deze landen te ontweldigen aan Manfred, bastaard van keizer Frederik II. In den slag van Benevento overwon hij Manfred en drie jaren later (1269) bij Scurcola den jongen Konradijn van Zwaben, die de aanspraken van het huis der Hohenstaufen op Napels en Sicilië met de wapens wilde doen gelden. De jeugdige vorst eindigde zijn leven op het schavot. K. was de eerste koning, die Napels tot zijn verblijfplaats koos en verhief boven Palermo, tot dan toe de aanzienlijkste stad des rijks. Hierover verbitterd, door het laatdunkend gedrag der fransche ambtenaren en officieren gekrenkt en opgehitst door oude partijgenooten der vroegere dynastie, onder wie Giovanni da Procida, keerden de bewoners van Palermo zich op den tweeden Paaschdag van 1281, juist toen de vespers werden geluid, plotseling tegen de Franschen aldaar en vermoordden deze of dreven hen uit de stad (zie Siciliaansche vesper). De opstand vond navolging in de meeste steden van Sicilië, met het gevolg, dat binnen korten tijd dit eiland zich geheel aan K.’s macht had ontrukt. Nu boden de Sicilianen de kroon aan Petrus III, koning van Aragon, aan, die ze aanvaardde en met goed geluk tegen K. verdedigde. Doch verloor K. Sicilië, in Italië zelf was zijn invloed in groote mate toegenomen, daar hij zich aan het hoofd der Guelfische partij had gesteld en deze bijna overal de overhand had verkregen. K. omgaf zich schier uitsluitend met Franschen, zoodat zijn hofhouding geheel den franschen geest ademde. Proven^aalsche dichters en musici vonden er een zeer gunstig onthaal en oefenden een niet geringen invloed uit op het letterkundig leven der Italianen van dien tijd.
33) K. II, koning van Napels (1285— 1309), zag zich verplicht Frederik van Aragon als koning van Sicilië te erkennen, waarvoor deze hem echter als leenheer huldigde (1302). Het gelukte hem zijn gezag in Napels volkomen te bevestigen, zoodat zijn zoon Robert hem zonder ernstige tegenkanting aldaar kon opvolgen.
34) K. III, van Durazzo, koning van Napels (1380—86), werd door paus Urbanus VI met dit rijk beleend inplaats van Johanna I (zie ald.), die wegens haar wangedrag me* den kerkban was getroffen. Na den dood van Lodewijk I den Groote bood een partij onder de hongaarsche edelen K. de kroon van dat land aan. Naar Hongarije gekomen werd hij echter op aanhitsing van koningin Elisabeth, moeder van Lodewijk I, om het leven gebracht.
35) K. VI, koning van Napels en Sicilië (1736—59), zie Karel III, koning van Spanje.
36) K. II, de Booze, koning van Navarre, zoon van Filips van Evreux en Johanna van Frankrijk, dochter van koning Lodewijk X, volgde in 1364 zijn moeder op. Het was zijn streven ook koning van Frankrijk te worden (zie Karel V). Hij verbond zich daartoe met de Engelschen en zette de edelen in Normandië aan om geen hulpgelden meer aan den koning te verstrekken. In 1356 werd hij echter door den koning te Rouaan gevangen genomen, maar een jaar later op aandringen van het parlement en de Parijzenaars weer vrijgelaten. Nu ging hij een verbond aan met Etienne Marcel, die aan het hoofd der ontevredenen in die stad stond, tegen den dauphin. Doch Marcel stierf en K. werd door Du Guesclin bij Cocherel (1364) overwonnen. Hij moest met Karel V het verdrag van Pampelona sluiten, waarbij hij van schier al zijn bezittingen in Frankrijk afzag. Algemeen verafschuwd overl. K. in 1387.
37) K., aartshertog van Oostenrijk, zoon van keizer Leopold II, oostenrijksch generaalveldmaarschalk, als veldheer met Wellington de eenige waardige tegenstander van Napoleon, werd 5 Sept. 1771 te Florence geb., nam in 1792 deel aan den oorlog tegen de fransche republiek. Hij streed bij Jemappes en droeg veel bij tot de overwinningen van Aldenhoven en Neerwinden en de herovering der Nederlanden, waarvan hij in 1793 stadhouder werd. Ook in de volgende oorlogen tegen de Franschen onderscheidde K. zich. In 1796 als rijksveldmaarschalk, sloeg hij Moreau (bij Kastadt) en Jourdain, dwong de Franschen weder over den Rijn te trekken en nam midden in den winter (van 1797) het sterke Kehl. Twee jaar later behaalde hij aan het hoofd van het Rijnleger andermaal de overwinning op Jourdain, maar oneenigheid met de russische aanvoerders en de nederlaag van Karsakof, door Massena bij Zurich geslagen, beletten hem verder voorwaarts te gaan. Het volgende jaar moest hij wegens zwakke gezondheid het veld verlaten, en werd nu tot ! gouverneur van Bohemen benoemd; de ongelukkige afloop van den slag bij Hohenlinden dwong hem echter zich weder aan het hoofd des legers te stellen om het voortrukken van Moreau tegen te houden. Hij sloot met deze te Steyer een wapenstilstand, welke de voorlooper was van den vrede van Luneville (9 Febr. 1801). Gedurende den oorlog van 1805 voerde K. bevel in Italië en had weder Massena tegenover zich, wien hij bij Caldiero (30 Oct.) een moorddadigen slag leverde, maar de rampspoeden der Oostenrijkers in Duitschland deden hem in den nacht van 1 op 2 November den terugtocht ondernemen naar Kroatië. Toen te Presburg de vrede was gesloten (1806), benoemde de keizer, zijn broed«1, K. tot generalissimus van alle oostenrijksche legers en tot minister van oorlog. Hij maakte nu van de hem gegeven volmacht gebruik om groote hervormingen in de legerorganisatie te brengen, o. a. schafte hij de verkoopbaarheid van officiersplaatsen af. De oorlog van het jaar 1809 was in den beginne niet voorspoedig voor K. Bij Abensberg en Eckmühl werden zijn troepen geslagen, maar na zijn leger met versche regimenten versterkt te hebben, rukte hij Napoleon op het Marchfeld tegemoet en behaalde de groote overwinning van Aspern (22 en 23 Mei). Napoleon liet hem echter geen tijd van zijn zegepraal voordeel te trekken en versloeg hem bij Wagram, 5 en 6 Juli. Het gelukte K. echter zich in volkomen orde, hoewel onder voortdurende gevechten, op Znaim terug te trekken, waar de strijd door een wapenstilstand werd onderbroken. Kort daarop legde K. al zijn functiën neder en leefde voortaan ambteloos te midden der zijnen, meestal te Weenen, door allen hoog geacht en geëerd. Hij overl. 30 April 1847. Zijn oudste zoon was aartshertog Albrecht, die als oostenrijksch veldmaarschalk het opperbevel voerde in den oorlog van 1866 tegen Italië en den slag van Custozza (24 Juni) won.
38) K. I, koning van Portugal, geb. te Lissabon 1863, volgde zijn vader Luiz I in 1886 in de regeering op. Drie jaar later huwde hij met prinses Amélie van Orleans, dochter van den graaf van Parijs. K.’s bestuur kenmerkt zich door echt constitutioneelen zin en door een tactvolle houding tegenover de heerschzuchtige politiek van Engeland in Zuid-Afrika. (Zie verder Portugal.)
39) K. I van Hohenzollern, koning van Rumenië, geb. 20 April 1839, trad in 1857 in het pruisische leger en maakte den Deenschen oorlog (1864) mede. In 1866 werd hij tot vorst van Rumenië verkozen, waarna hij 12 Juli de constitutie aanvaardde, welke de Kamer hem voorlegde. Gemakkelijk was K.’s taak niet; Rusland, Oostenrijk en de Porte hadden zijn benoeming ongaarne gezien, de discipline was uit het leger geweken, de financiën verkeerden in slechten toestand en in het politieke leven heerschte de grootste verwarring, waarin echter verbetering kwam toen K. in 1871 met aftreding dreigde. In den russisch-turkschen oorlog van 1877 voerde hij het bevel over de rumeensche troepen en erlangde 31 Aug. het kommando over het leger, dat Plewna hield ingesloten. In 1878 werd K. als souverein, dus geheel onafhankelijk van de Porte, in 1881 (26 Maart) als koning van Rumenië uitgeroepen en in hetzelfde jaar (22 Mei) als zoodanig te Bucharest gekroond. De toestand van Rumenië is onder zijn wijs bestuur aanmerkelijk verbeterd, niet , het minst doordat de regeering zich steeds i verre hield van de woelingen op het Balkanschiereiland. Sedert 15 Nov. 1869 is K. gehuwd met prinses Elisabeth von Wied (geb. 29 : Dec. 1843), die als dichteres en schrijfster alom bekend is onder den naam Carmen Sylva. De echt bleef kinderloos, zoodat prins Ferdinand, ’s konings neef, K. vermoedelijk op \ den troon van Rumenië zal opvolgen.
40) K. (August), groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach (1757—1828), -was minderjarig toen zijn vader overleed. Zijn moeder Amalia van Bronswijk voerde nu het regentschap, terwijl zij haar zoon een uitstekende opvoeding deed geven. Op een reis naar Parijs en Zwitserland maakte deze kennis met Goethe, dien hij naderhand tot minister benoemde. Groot vriend der letteren en kunsten, verzamelde K. de beroemdste schrijvers en dichters van Duitschland om zich heen, b.v. Goethe, Schiller, Voigt, Herder, Wieland, zoodat zijn hof vaak vergeleken werd met dat der Medici te Florence. In pruisischen dienst getreden, maakte K. de veldtochten tegen de Fransche Republiek en het keizerrijk mede, totdat hij na den slag van Jena in zijn staten wederkeerde, toetrad tot het Rijnverbond en te Weimar Napoleon en Alexander I mocht ontvangen. Maar in 1813 sloot hij zich weder bij Frankrijks vijanden aan en in den slag van Waterloo streed hij aan de zijde der geallieerden. Het congres van Weenen schonk hem den titel van groothertog en voegde enkele heerlijkheden aan zijn staten toe. In 1816 gaf K. zijn land een constitutie.
41) K. Alexander, groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach, geb. te Weimar 24 Juni 1818, volbracht in zijn jeugd onderscheidene reizen door Europa, trad in 1842 in het huwelijk met prinses Wilhelmina Maria Sophia, dochter van Willem II, koning der Nederlanden, en volgde in 1853 zijn vader in de regeering op. Toegerust met liefde voor wetenschap en kunst, stichtte hij te Weimar een kunstschool en museum en zocht bij voorkeur den omgang van geleerden en kunstenaars; in de vraagstukken die Duitschland betroffen, hield hij zich trouw aan de zijde van Pruisen. K. overl. 5 Jan. 1901.
42) K. Emanuel III, koning van Sardinië (17.30—73), nam deel aan den Poolschen succes’ie-oorlog en streel aan de zijde van Frankrijk en Spanje. Bij den vrede van Weenen (1735) verwierf hij een deel van het hertogdom Milaan (tot den Ticino). In den Oostenrijkschen successie-oorlog koos hij de partij van Maria Theresia, trouw de vredesverdragen van Weenen nalevend, en voerde de wapenen niet onvoorspoedig tegen zijn beide voormalige bondgenooten. De regeering van K. kenmerkte zich voorts door bloei van zijn koninkrijk.
43) K. Emanuel IV, koning van Sardinië (1795—1808), geb. 24 Mei 1751, sloot twee jaar na zijn troonsbeklimming een verbond met de Fransche republiek, maar deed afstand van zijn staten op het vasteland en behield alleen het eiland Sardinië. Doch de politieke verwarringen van dien tijd stonden hem zoo tegen, dat hij 4 Juli 1802 geheel van den troon afstand deed ten behoeve van zijn broeder Victor Amadeus en zich te Rome aan het geestelijk leven wijdde. Hij overl. aldaar 6 Oct. 1819 in het Quirinaal.
44) K. Felix, koning van Sardinië (1821 —31), volgde zijn broeder Victor Emanuel I op, nadat zijn neef Karel Albert een paar dagen als regent het bewind had gevoerd en een constitutie aangenomen, die door K. echter terstond afgeschaft werd. Hij hield met behulp van zijn troepen en die van Oostenrijk, welke twee jaren lang in de groote steden tot bezetting bleven, het land in rust, niettegenstaande de woelingen van geheime genootschappen. K. overleed kinderloos, den troon aan Karel Albert nalatend.
45) K. Albert, koning van Sardinië (1831 —49), geb. 29 Oct. 1798, zoon van Karel Emanuel, prins van Savoye-Carignan, werd 13 Maart 1821 door koning Victor Emanuel I tot regent des rijks en in 1829 door diens opvolger Karel Felix tot onderkoning van het eiland Sardinië benoemd. Gedurende het grootste deel van zijn regeering kon K. in betrekkelijke rust zijn staten besturen; het jaar 1848 bracht hierin verandering. Toegevend aan den drang der hervormingsgezinden, verleende hij een constitutie, stelde zich aan het hoofd der patriottische beweging tegen Oostenrijk en kwam de opgestane Lombardijers en Venetianen te hulp. Hij bevocht eerst een overwinning bij Novara, doch werd bij Custozza verslagen en leed na een korten wapenstilstand bij Novara een tweede nederlaag, die hem zoo ontmoedigde, dat hij op het slagveld zelf de regeering nederlegde ten gunste van zijn oudsten zoon Victor Emanuel II (23 Maart 1849), Italië verliet en eenige maanden later te Öporto overleed, 28 Juli 1849. Zijn ridderlijkheid, krijgstalenten en vaderlandsliefde deden hem den naam verwerven van het „Zwaard van Italië”.
46) K. Emanuel I, de Groote, hertog van Savoye (1580—1630), geb. 12 Jan. 1562, volgde zijn vader Emanuel Philibert in de regeering op. Hij koos bij de verwikkelingen, welke gedurende den aanvang van zijn bewind in Italië plaats hadden, afwisselend de zijde des keizers, van Frankrijk en van Spanje, totdat zijn huwelijk met Katharina, dochter van koning Philips II, hem voor goed aan dezen laatste verbond. In den oorlog tegen Hendrik IV van Frankrijk verwierf hij het bezit van het markgraafschap Saluzzo (bij den vrede van Lyon, 1601). Bij het uitsterven van de hertogelijke familie van Mantua werd K. weder in een oorlog met Frankrijk gewikkeld, dien hij met afwisselende kans voerde en gedurende welken hij 26 Juli 1630 overleed. Als vele vorsten van zijn tijd bevorderde K. ijverig kunsten en wetenschappen.
47) K. Emanuel II, hertog van Savoye (1634—75), had een rustige regeering en stond steeds op zeer goeden voet met Frankrijk.
48) K. II, koning van Spanje (1665—1701), bijgenaamd de Gelukkige (El Fortunado), kon echter geen aanspraak maken op zijn bijnaam. Zijn regeering toch was een aaneenschakeling van met niet veel succes gevoerde oorlogen tegen Bodewijk XIV en kuiperijen aan het hof. De eisch van Lodewijk XIV, die met een halfzuster van K. in het huwelijk was getreden, om hem krachtens het recht van versterving (devolutie) een deel der Nederlanden en Franche Comté af te staan, was oorzaak van een oorlog tegen Frankrijk, die uitliep op den afstand van twaalf sterke steden in Vlaanderen en Henegouwen, w.o. Douai, Doornik en Rijssel (bij den vrede van Aken 1668). Een tweede oorlog tusschen Spanje en Frankrijk kostte eerstgenoemd rijk weder twaalf steden in de Nederlanden, o. a. Valenciennes, Kamerijk en Yperen, en Franche Comté (bij den vrede van Nijmegen 1678); doch de derde oorlog, welke door den vrede van Rijswijk werd geëindigd, bracht Spanje geen verlies aan grondgebied. K., die pas 4 jaar was bij het overlijden van zijn vader, Philips IV, nam de teugels van het bewind eerst in 1675 in handen, tot dien tijd leidde zijn moeder Maria Anna van Oostenrijk, dochter van keizer Ferdinand III, als regentes het bestuur; daarna kwam Don Juan van Oostenrijk, natuurlijke zoon van Philips, aan het hoofd der zaken. Na diens dood nam Maria Anna het bestuur weer op zich, dat zij thans deelde met den hertog van Medina Celi. K. verzette zich steeds tegen een verdeeling der spaansche landen (zie Spaansche successie-norlog) en benoemde Philips van Anjou, kleinzoon van Lodewijk XIV, tot zijn opvolger.
49) K. III, koning van Spanje (1758—88), zoon van Philips V, den eersten koning van Spanje uit het huis Bourbon, en Elisabeth Farnese, volgde Antonius Farnese als hertog van Parma op (1731), werd, tengevolge van de verovering van Napels en Sicilië door de Spanjaarden op keizer Karel VI, bij den vrede van Weenen (1735) op den troon van dit land geroepen en regeerde als koning der beide Siciliën tot 1758. Bij den dood van zijn broeder Ferdinand VI op den spaanschen troon gekomen, verhief K. den Napolitaan Squillace tot eersten minister. Maar deze maakte zich bij de Spanjaarden gehaat, zoodat er te Madrid een oproer uitbarstte, dat den koning noodzaakte zijn gunsteling weg te zenden. Hij verving Squillace nu door d’ Aranda, een vriend van Frankrijks eersten minister de Choiseul. Deze bewoog den koning het befaamde familieverclrag te sluiten, waardoor Spanje in zijn buitenlandsche aangelegenheden aan den leiband van Frankrijk kwam, en de orde der Jezuïeten uit Spanje en zijn koloniën te verdrijven. Na zijn ontslag (1778) nam K. Florida-Blanea en Campomanes tot zijn voornaamste raadslieden, die het verbond met Frankrijk getrouw bleven en Spanje een werkdadig aandeel deden nemen aan den oorlog, door Frankrijk en Holland in verbinding met de noord-amerikaansche kolonisten tegen Engeland gevoerd (1779—83), waarin het hem wel niet gelukte Gibraltar terug te winnen, maar waardoor Spanje weder in ’t bezit kwam van Minorca en Florida verkreeg.
50) K. IV, koning van Spanje (1788—1808), was zeer zwak van karakter en stond onder den invloed van zijn vrouw, Louise Maria van Parma, en den graaf van Godoy. Deze gehate gunsteling der koningin beschuldigde den kroonprins een komplot tegen het leven des konings te hebben gesmeed (1807) en liet hem gevangen nemen, doch daar alle bewijzen ontbraken werd de prins spoedig weer in vrijheid gesteld. Nu barstte er een omwenteling uit te Madrid, die tengevolge had dat Godoy in den kerker werd geworpen en K. afstand deed van den troon ten voordeele van zijn zoon. Bij de nadering van een fransch leger herriep de koning echter dezen troonsafstand, maar op een bijeenkomst van hem en zijn zoon met Napoleon te Bayonne deed hij andermaal afstand, nu ten gunste van den keizer, terwijl de kroonprins, voor Napoleoris bedreigingen zwichtend, ook van zijn rechten op den troon afzag. K., wien door Napoleon het paleis te Compiègne als verblijf en een aanzienlijke jaarrente werd toegewezen, sleet zijn laatste jaren in gemeld lustoord en te Rome. Hij stierf in 1819.
51) K. I. (Alexander), hertog van Wurttemberg (1684—1737), trad in oostenrijkschen dienst, werd generaal-veldmaarschalk, gouverneur van Belgrado en Servië, nam deel aan den Spaanschen successie-oorlog, onderscheidde zich bijzonder bij Cassano (1705) en Landau (1713), dat hij niet dan na een zeer hardnekkigen wederstand aan Villars overgaf, en tegen de Turken (1716—18). In 1733 beklom hij den wurttembergschen troon, welken hij slechts vier jaar mocht bekleeden.
52) K. II (Eugenius), zoon van den vorige (1728—93), kwam in 1744 aan de regeering en verwierf zich den naam van ,,Vader des volks”. Hij stichtte de universiteit van Tubingen.
53) K. I (Frederik Alexander), koning van Wurttemberg (1864—91), geb. 3 Maart 1823. In 1866 verklaarde hij zich tegen Pruisen, maar in 1870 verbond hij zich met dit land tegen Frankrijk en hield na de verheffing van Wilhelm I tot keizer, trouw' aan het Duitsche rijk. Zijn huwelijk met grootvorstin Olga van Rusland, een dochter van czaar Nikolaas I, bleef kinderloos; na zijn dood, 6 Oct. 1891, volgde zijn neef prins Wilhelm hem op.
54) K. VII, koning van Zweden (1155— 67), sedert 1153 koning der Goten, vereenigde het rijk van dezen met dat der Zw'eden. Hij vestigde te Upsala den zetel van een aartsbisdom en stichtte vele kloosters, daardoor ijverig de bekeering van zijn volkeren tot het christendom bevorderend. Ook begon onder zijn regeering het ontginnen van de talrijke zilver- en ijzermijnen, welke het land bevatte. K. sneuvelde in een oorlog tegen Kanut I, zoon van den door hem overwonnen koning der Zweden, Erik III.
55) K. VIII (Kanutszoon), koning van Zweden (1448—70), werd door de Zweden op den troon verheven toen Christoffel II, die ook koning van Denemarken en van Noorwegen was, overleed en geen kinderen naliet. Aanvankelijk werd K. ook door de Noren erkend, doch Christiaan I van Denemarken bewoog de Noren hem als hun vorst te huldigen, en noodzaakte K. naar Dantzig te vluchten (1457). Een opstand der boeren in Zweden, uithoofde der hooge belastingen hun door Christiaan I opgelegd, bracht K. weder op den troon, dien hij voornamelijk door den steun van twee dappere edelen, Sten en Nils Sture, behield.
56) K. IX, koning van Zweden (1604—11), voerde eerst het bewind in naam van zijn neef Sigismond, die ook koning van Polen was. Van diens afwezigheid gebruik makend, wist K. de regeering in Zweden te bemachtigen en zich gedurende den hieruit gevolgden oorlog met Sigismond, door den adel tot koning te doen verkiezen. Hij voerde krijg tegen de Russen, wien hij Novogorod ontnam en was op het punt ook Denemarken den oorlog aan te doen, toen hij overleed, den troon en een welgeoefend leger nalatend aan zijn zoon Gustaaf Adolf.
57) K. X (van Tweebruggen), koning van Zweden (1654—30), kwam op den troon van dit land door den afstand van koningin Christina, van wie hij een neef was. Zijn geheele regeering bracht K. onder de wapenen door. Hij voerde, om het bezit van Lijfland, oorlog met Polen, dat hij na den driedaagschen veldslag bij Warschau (1656) bijna geheel veroverde; met Rusland (165f—58), wmarin zijn wapens minder voorspoedig waren, en met Denemarken (1657—58, 1658—60), dat hij dwong hem bij den vrede van Roeskilde, welke aan den eersten krijg een einde maakte (1658), verschillende eilanden in de Oostzee, o. a. Bornholm, en een deel van Noorwegen af te staan. Gedurende den tweeden oorlog overleed K., terwijl hij Kopenhagen belegerde en kort nadat een Hollandsche vloot, onder De Ruyter, die den Denen te hulp was gezonden, de zijne in den Sond een nederlaag had toegebracht.
58) K. XI, koning van Zweden (1660— 97), was slechts 5 jaar toen zijn vader overleed. Zijn moeder voerde nu het bewind tot aan zijn meerderjarigheid. Terstond sloot zij vrede met de vijanden van Zweden, waarbij dit land van Polen het bezit van Lijfland verkreeg. In 1668 trad de regentes toe tot het verbond tusschen Engeland en Holland tegen Lodewijk XIV, doch toen K. zelf de teugels der regeering in handen had genomen, sloot Zweden zich bij Frankrijk aan. Hierdoor werd hij in oorlog gewikkeld met Brandenburg en Denemarken; bij Fehrbellin werden zijn troepen verslagen door den Grooten keurvorst (1675), terwijl zijn vloot het onderspit moest delven tegen die der Hollanders en Denen. Bij den vrede van St. Germain-en-Laye, 1679, verloor Zweden Oost-Pommeren aan Brandenburg. Door de ontevredenheid van den minderen adel en de andere stenden tegen den al te grooten invloed van den hoogeren adel, werd binnenslands een beweging in ’t leven geroepen, die eindigde met het aanbieden van het onbeperkte gezag aan den koning (1673). K. maakte van deze uitbreiding zijner macht gebruik om de financiën van den staat beter te regelen en het leger en de vloot nog te versterken. Hij overl. in 1697, aan zijn zoon een welvoorziene schatkist en een uitstekend ingericht leger achterlatend.
59) K. XII, koning van Zweden (1697— 1718), geb. te Stockholm 27 Juni 1682, werd terstond bij zijn vaders dood meerderjarig verklaard, hoewel hij pas 15 jaar oud was. Nu sloten Frederik IV van Denemarken, Augustus II van Polen en Peter I van Rusland een bondgenootschap, om Zweden van zijn rang in het noorden van Europa te berooven en aldus voorgoed een einde te maken aan de aanvallende politiek, sedert lang door die mogendheid gevolgd. De eerste, wiens leger in het land van den hertog van Holstein-Gottorp, K.’s zwager, was gevallen, zag zich door een koenen aanval van K. op Kopenhagen gedwongen den vrede van Travendahl te sluiten, waarbij gemelde hertog weder in al zijn rechten werd hersteld (1700). Peter I, die inmiddels met 50.000 man Narva bedreigde, werd daarop onder de muren dier stad door K. met slechts 8000 man volkomen geslagen, terwijl de troepen van Augustus II in hun schansen voor Riga werden verrast en uit elkaar gejaagd. K. zette zijn tocht door Polen voort, overwon de troepen van Augustus andermaal bij Klissow (1703) en deed Stanislaus Leszcynsky tot koning van Polen verkiezen. Bij den vrede van Altranstadt (1706) liet hij Augustus II echter het ongestoord bezit van het keurvorstendom Saksen. Nu rukte K. met een leger van 37.000 man op naar Moskou om zijn derden tegenstander voorgoed ten onder te brengen. Bij Smolensko liet hij zich echter van zijn weg afbrengen door den hetman der Kozakken, Mazeppa, om zich met dezen te verbinden en gezamenlijk tegen de russische hoofdstad op te rukken. Dit was K.’s verderf. De Kozakken, wier land door Peter verwoest was, konden hem weinig of geen bijstand verleenen; bovendien had zijn leger veel te lijden van strenge koude, gebrek aan mondvoorraad en herhaalde aanvallen der vijanden. Generaal Loewenhaupt, die met versche troepen en levensmiddelen uit Lijfland aanrukte, bracht den koning slechts afgematte en gedunde regimenten ter hulp. Om voor zijn troepen een goed kwartier te verkrijgen besloot K. nu zich van de stad Poeltawa meester te maken. Doch bij den aanval hierop leed hij een zware nederlaag (8 Juli 1709); hij zelf werd in den slag gewond en zocht nu een toevlucht te Bender op het gebied van den sultan van Turkije.

In diens staten verbleef hij vijf jaren lang, aangezien hij te trotsch was om als vluchteling, zonder leger, naar zijn landen terug te keeren. Hij wist den sultan te bewegen Rusland den oorlog te verklaren; een turksch leger viel in Moldavië en sloot Peter met zijn troepen aan de Proeth in. Doch de grootvizier liet zich door Peter’s echtgenoote omkoopen en sloot vrede op voorwaarde dat men den sultan de stad Azof zou afstaan (1711). Aan K. werd nu door deze het verder verblijf in zijn staten ontzegd, maar de zweedsche vorst weigerde aan des sultans bevel gehoor te geven, zoodat de Turken zich met geweld van hem moesten meester maken. Van Bender werd K. nu naar Demotika gevoerd, waar hij twee maanden te bed doorbracht met lezen en schrijven, voorgevende ziek te zijn. Eindelijk overtuigd, dat de Porte toch niet tot een nieuwen oorlog tegen de Russen zou overgaan, vertrok hij, verkleed en door slechts twee officieren vergezeld,, om te paard naar zijn staten terug te keeren.

Hij nam zijn weg dwars door de lanien van den keizer en den keurvorst van Saksen, ten einde zoo spoedig mogelijk het hoofd te kunnen bieden aan zijn vijanden want Augustus had Polen heroverd, Peter zich meester gemaakt van Lijfland, Esthland en een deel van Finland, en de koning van Pruisen (de voormalige keurvorst van Brandenburg) van een aanzienlijk gedeelte van Pommeren. De stad Straalsund hield den voortgang van het pruisische leger tegen. K. kwam tijdens het beleg in deze vesting, doch moest haar overgeven (1714). Weer in Zweden teruggekeerd knoopte hij onderhandelingen aan met den czaar. Tijdens deze onderhandelingen viel K. Noorwegen aan, behaalde eenige voordeelen en belegerde Friedrichshall.

Doch hier vond zijn veelbewogen leven een einde; in de loopgraven voor deze stad werd hij 11 Dec. 1718 door een kogel doodelijk in het hoofd getroffen. K. was zeer streng van zeden, godsdienstig en uiterst rechtvaardig, daarbij dapper tot in het vermetele toe en een goed veldheer; zijn halsstarrigheid en roekeloosheid deden echter zijn plannen vaak mislukken. Met zijn dood hield Zweden op een rang onder de toongevende mogendheden in te nemen.

60) K. XIII, koning van Zweden en Noorwegen (1809—18), volgde zijn neef Gustaaf IV Adolf op den troon, nadat hij eerst eenige jaren aan het hoofd van het regentschap over dezen vorst had gestaan. Nauwelijks koning zijnde moest hij met Rusland vrede sluiten te Frederikshavn (17 Sept. 1803) en geheel Finland afstaan. Daar K. kinderloos was, benoemden de stenden den franschen maarschalk Bernadotte tot kroonprins van Zweden. In de laatste Napoleontische oorlogen koos K. de partij der verbonden mogendheden. Dit verschafte hem bij het congres van Weenen het bezit van Noorwegen (1814) als schadeloosstelling voor Finland.
61) K. XIV (Jean Baptiste Jules Bernadotte), koning van Zweden, was de zoon van een rechtsgeleerde te Pau, trad in 1780 op 16-jarigen leeftijd in den krijgsdienst, was toen de revolutie uitbrak sergeant en maakte gedurende de oorlogen der republiek snel bevordering, zoodat hij reeds in 1793 onder Kléber als brigade-generaal kommandeerde en in den slag van Fleurus 1794) het bevel voerde over een divisie. Voorts nam hij deel aan de veldtochten in Duitschland, werd bij het ontstaan van het keizerrijk tot maarschalk benoemd, streed bij ïïlm, Austerlitz en Jena en dwong na dezen slag Blücher in Lubeck tot overgave. Ook de volgende oorlogen in Duitschland maakte hij mede en kommandeerde bij Wagram de met de Franschen verbonden Saksers. Toen zond Napoleon hem naar Antwerpen om de nederlandsche kusten tegen de Engelschen te verdedigen. Juist op het punt van naar Rome te vertrekken om daar het gouverneur-generaalschap te bekleeden, kwam een zweedsch gezantschap hem de benoeming tot kroonprins van hun land brengen, onder voorwaarde dat hij van het fransch burgerrecht afstand zou doen en den lutherschen eeredienst omhelzen. Met Napoleon’s toestemming nam hij dit aan en vertrok naar zijn nieuw vaderland, waar hij door Karel XIII 5 Nov. 1810 plechtig werd geadopteerd en den naam Karel Johan aannam. In den ren log van 1813 voerde hij het bevel over ' z.g. noorder-armee, doch wekte toen üe ontevredenheid van zijn bondgenooten op door zijn passieve houding; tegen Denemarken trad hij ec.:,." krachtiger op en dwong koning Frederik VI tot den afstand van Noorwegen (1814). Op den troon gekomen had K. in het begin te strijden tegen de sympathieën, welke in Europa werden gevoeld voor Gustaaf V, zoon van Gustaaf IV Adolf. De steun van keizer Alexander I van Rusland en zijn groote gematigdheid voorkwamen echter ernstige verwikkelingen; de mislukte samenzwering ten gunste van Gustaaf, in 1832, was slechts het werk van enkelen. De kwestie met Denemarken betreffende het overnemen van de staatsschuld voor Noorwegen werd door de conventie van Stockholm (1819) opgelost.
62) K. XV, koning van Zweden en Noorwegen (1859—72), voerde het bewind gedurende de beide laatste jaren van zijns vaders regeering. Hij gaf tijdens den oorlog in 1864 blijken van groote sympathie voor de Denen, protesteerde tegen het bezetten van Sleeswijk en begon zelfs een deel van het leger op voet van oorlog te brengen. De passieve houding van Frankrijk, Engeland en Rusland belette hem echter verder te gaan. K. was een begaafd schrijver en een lang niet onverdienstelijk schilder. Aan ons hof was hij verwant door zijn huwelijk met prinses Louise, dochter van prins Frederik der Nederlanden.