(fransch Huguenots) naam van de aanhangers der kerkhervorming in Frankrijk, waarschijnlijk afkomstig van Ignots, Iguenots (eedgenooten), zooals zich de protestanten te Genève noemden, die in den strijd tegen Savoie de partij der Zwitsers kozen; het woord werd aanvankelijk als spotnaam gebezigd.
Al heel spoedig na het begin der Reformatie in Duitschland, vond zij ook aanhangers in Frankrijk, waar mannen als Gerard Roussel en Jacques Lefevre, onder bescherming van koningin Margareta van Navarre in breede kringen, vooral onder de geleerden, de ideeën der hervorming verbreidden. Toen later Calvijn optrad, nam de afval van de r.-k. kerk op groote schaal toe. De beweging was niet alleen van godsdienstigen aard, doch zij ging samen met een geest van verzet tegen het meer en meer veldwinnende absolutisme der koninklijke macht. Niet slechts uit aanhankelijkheid aan de moederkerk, doch ook om het principe van 't gezag, bood het koningschap weerstand aan het individualisme der protestantsche idee. Zoo liet reeds Frans I, ondanks persoonlijke sympathieën, de beweging door strafwetten onderdrukken en tal van ketters verbranden. Veel scherper evenwel trad Hendrik II tegen hen op (zie het art.
Chambre ardente), doch de hervorming won ook aanhangers onder den hoogeren adel, aan wier hoofd de drie gebroeders Coligny stonden; de naijver tusschen de huizen Bourbon en Guise mengde politieke elementen in de beweging, de heerschappij der Guise’s onder Frans II vereenigde protestanten, weerspannigen adel en Bourbons tot den aanslag van Amboise, die ten doel had den koning en de Guise’s gevangen te nemen en de regeering over te dragen aan Antoon van Navarre. De samenzwering mislukte evenwel (Maart 1560) en had slechts een sterkere reactie ten gevolge. Na den dood van Frans II trad de koningin-moeder Catharina van Medici als regentes op voor diens minderjarigen broeder Karel IX, en zocht, tegenover het verbond der Guise’s (het z.g. Triumviraat), haar steun bij de H.: bij edict van Juli 1561 werd de doodstraf voor ketters afgeschaft. Om den strijd geheel ten einde te brengen, werd door het hof een samenkomst belegd te Poissy in Sept. 1561, waar de kardinaal van Lotharingen (zie Guise) en Theodorus Beza de kampioenen waren. Deze samenkomst had slechts ten gevolge dat de scheuring tusschen de beide belijdenissen scherper werd, en de protestanten steeds stoutmoediger optraden.
Coligny, gesteund door L’Höpital, verkreeg voor de H. de eerste officieele erkenning. 17 Jan. 1562 verscheen het edict van St. Germain, dat hun gewetensvrijheid verleende en, onder zekere voorwaarden, ook vrije uitoefening van hun godsdienst. Doch 1 Maart d.a.v. had er een groot bloedbad plaats tusschen het gevolg van den hertog van Guise en de protestanten, te Bassy. Dit was het signaal voor den eersten llugenootenoorlog. Condé begaf zich naar Orleans en riep zijn geloofsgenooten te wapen, terwijl de Guise’s zich meester maakten van den persoon des konings en diens moeder en de protestanten voor opstandelingen verklaarden. Na langdurige onderhandelingen en eenige belegeringen had 19 Dec. de slag bij Dreux plaats, waar de protestanten na hevigen strijd het veld moesten ruimen.
Guise trok nu op tegen het protestantsche Orleans, maar kwam 24 Febr. 1563 door moord om het leven. De koningin-moeder sloot 19 Maart haastig den vrede van Amboise, waarbij aan de protestanten een aan bepaalde plaatsen gebonden, doch voor den adel volledige vrijheid van godsdienstuitoefening werd toegestaan. Maar de vrede werd weldra onderbroken door daden van geweld; de koningin op eigen zelfstandigheid bedacht en van de protestanten afkeerig, zocht een bondgenootschap met Spanje. Deze politiek, mishandeling van H., angst voor een grooten aanslag brachten de protestanten tot het besluit, zich op 28 Sept. 1567 te Monceaux meester te maken van den koning. Doch het hof nam de vlucht naar Parijs, onderhandelingen mislukten; 10 Nov. kwam het bij St. Denis tot een treffen (tweede llugenootenoorlog), waarbij de protestanten zich heldhaftig weerden tegen de overmacht, doch de overwinning niet konden behalen.
Maar duitsche hulp, aangebracht door prins Johan Casimir van de Palts, dwong Catharina tot den vrede van Longjumeau 27 Maart 1568, die het verdrag van Amboise herstelde, doch slechts diende om de H. te misleiden. Nadat de protestanten zich met manschappen uit Duitschland en met geld uit Engeland versterkt hadden, begonnen zij den derden llugenootenoorlog. 13 Maart 1569 verloren zij intusschen bij Jarnac een slag, waarbij ook Condé door sluipmoord viel. Onder bijstand van Johanna van Navarre zette Coligny den oorlog voort, belegerde Poitiers, werd opnieuw bij Moncontour verslagen, maar wist toch nog het hof tot den vrede te noodzaken. Het te St. Germain-en-Laye 8 Aug. 1570 gesloten verdrag verleende den protestanten amnestie, vrije uitoefening van hun godsdienst op alle plaatsen, met uitzondering van Parijs, en tal van vrijplaatsen.
Er volgde nu een tijd van toenadering tusschen de H. en de kroon, waaraan echter op 24 Aug. 1572 in den Bartholomeusnacht door de z.g. Bloedbruiloft een einde werd gemaakt. Catharina de Medici had n.l. in overeenstemming met-Hendrik van Anjou en de Guise’s het plan opgevat hun vijand, den admiraal Coligny, die koning Karel IX geheel voor zich ingenomen had en hem tot den oorlog tegen Spanje aanzette, uit den weg te ruimen. Toen die moordaanslag 22 Aug. 1572 mislukte, besloot zij uit vrees voor de wraak der H., die ter gelegenheid van het huwelijk van Hendrik IV met Margareta van Valois in grooten getale te Parijs bijeengekomen waren, hun vernietiging en wist 23 Aug. ook op listige wijze de toestemming daartoe van Karel IX te verkrijgen. Catharina had met haar gewone sluwheid het er op aangelegd, dat de uitvoering van haar plan werd toevertrouwd aan Hendrik van Guise, wien men dan het gemakkelijkst de schuld kon geven. Deze schandelijke gruweldaad werd nu in den nacht van 24 Aug. (op welken datum het feest van den h.
Bartholomeus gevierd wordt, vanwaar de benaming Bartholomeusnacht afkomstig is) met de hulp van de burgerij van Parijs volvoerd. Eerst werd Coligny, vervolgens alle protestantsche edellieden, die men meester kon worden, vermoord. Over het aantal slachtoffers loopen de opgaven zeer ver uiteen; als totaal getal der slachtoffers die over geheel Frankrijk bij deze gelegenheid vielen (want het bloedig tooneel werd vervolgens ook in de provinciën herhaald, van 25 Aug. tot 3 Oct.) kan men, zonder te overdrijven of te weinig te schatten, veilig 4000 aannemen. De koning zelf verklaarde later in het parlement, dat de daad op zijn uitdrukkelijk bevel geschied was, omdat, hij een verschrikkelijke samenzwering der H. tegen hem zelven, het geheele koninklijke huis, den koning van Navarre en de edelste onderdanen van zijn rijk moest voorkomen; hierna keurde het parlement het gebeurde goed. Dat deze moord (ook de Bloedbruiloft geheeten, naar het huwelijk van Hendrik IV) reeds in 1565 door Catharina de Medici en de katholieke partijhoofden na de samenkomst met Alva te Bayonne beraamd zou zijn, zooals wel beweerd is, is totaal valsch. Ook uit het feit, dat in de provinciën, waar op het voorbeeld van Parijs nu eveneens tal van H. vermoord werden, zulks met groot tijdsverschil geschiedde, blijkt genoegzaam dat van een vooraf beraamd plan tot het uitroeien van zoo mogelijk alle H. geen sprake kan zijn; deze moordtooneelen hadden plaats te Meaux op 25 Aug., te la Charité op 26, te Orleans 27, te Angers en Saumur 29, te Lyon 30, te Troyes 2 Sept., te Bourges 11, te Rouen 17, te Romans 20, te Toulouse 23, te Bordeaux eindelijk 3 Oct.
Het misdadig doel, door Catharina bij deze daad van geweld beoogd: door het onderdrukken n.l. van hun hoofden de H. te verzwakken, mislukte volkomen. Karel IX beschikte niet over een slagvaardig leger, en de H., hoewel van hun aanvoerders beroofd, grepen naar de wapens en begonnen den vierden llugenootenoorlog. Zij sloten hun voornaamste steden voor de koninklijke legers en verdedigden ze hardnekkig. De hertog van Anjou (zie Hendrik III) maakte, nadat hij voor La Rochelle zijn leger verloren had, gretig gebruik van zijn beroeping op den poolschen koningstroon en sloot 24 Juni 1573 vrede, waarbij den protestanten vrije uitoefening van hun godsdienst in hun vrijplaatsen: Montauban, Nîmes en La Rochelle, en voorts z.g. gewetensvrijheid werd toegestaan. Nu trad een katholieke partij uit den adel en het hof, aan wier hoofd de hertog van Alençon, de jongste zoon van Catharina, stond, met de protestanten in verbinding tot gemeenschappelijk verzet tegen het bestuur der koningin-moeder en der Guise’s. Maar de nieuwe koning Hendrik III maakte het den H. lastig; de vijfde Hugenootenoorlog brak uit, doch nam sedert 1575 een voor de protestanten gunstige wending.
Hendrik I Condé, Johan Casimir van de Palts en Alençon vereenigden een groote legermacht en daarenboven maakte Hendrik van Navarre in Guyenne groote vorderingen. Het hof besloot derhalve 6 Mei 1576 te Beaulieu tot een vrede, die den protestanten eindelijk volledige vrijheid van godsdienst en zeer vele vrijplaatsen verzekerde. Doch de aanhangers der oude leer richtten nu de katholieke Liga (zie ald.) op, onder Hendrik Guise, waartoe ook de koning, om de beweging meester te blijven, op den rijksdag te Blois in 1576 moest toetreden, en dientengevolge den zesden Hugenootenoorlog beginnen. De oorlog werd evenwel zwak gevoerd; reeds in Sept. 1577 werd door den koning te Bergerac op den grondslag der vroegere voorwaarden vrede gesloten, en Catharina trad, uit bezorgdheid voor de eerzuchtige plannen van den hertog van Guise, met Hendrik van Navarre te Nérac in geheime onderhandeling, ten gevolge waarvan den protestanten nog eenige vrijplaatsen werden toegestaan. Een tijdlang heerschte er nu rust; een zevende Hugenootenoorlog, door Condé en Navarre in 1579 begonnen, werd reeds in 1580, zonder aan den toestand iets te veranderen, geëindigd; maar de dood van Alençon (1584) bracht heftige beroering; tegen de troonsopvolging van Hendrik van Navarre werd opnieuw een Liga gevormd en Spanje spoorde den koning aan om tegen de protestanten op te treden. In het edict van Nemours (Juli 1585) herriep de koning alle den protestanten verleende rechten, maar bewerkte daardoor een krachtiger optreden van Hendrik van Navarre met duitsche en engelsche hulp (achtste Hugenootenoorlog).
Navarre behaalde in 1587 de zege bij Coutras; zijn duitsch hulpleger werd echter door Guise overwonnen, die den koning voortdurend tot scherper maatregelen tegen de protestanten aanzette. In het edict van Rouaan (Juli 1588) verkondigde hij zijn voornemen, de H. geheel uit te roeien. Kort daarop evenwel wierp het conflict met de Guise’s en hun vermoording Hendrik III in de armen der protestanten (1589). Na zijn dood (Aug. 1589) werd in Hendrik IV een Hugenoot koning, die echter weldra tot het katholicisme overging; deze stap leidde tot ernstige oneenigheid met zijn oude geloofsgenooten, waaraan eerst het edict van Nantes in 1598 een eind maakte; het verleende den H. vrije uitoefening van hun godsdienst, met uitzondering van eenige steden, zooals Reims en Soissons, waartegen afzonderlijke verdragen zich verzetten, en bevestigde de organisatie der partij; zij mochten voortaan synoden houden, zelfs door buitenlandsche protestanten bijgewoond; hun zonen konden evenals de katholieken op fransche scholen studeeren, en eveneens werd hun de toegang tot alle ambten en waardigheden voor de helft opengesteld. De zeer talrijke vrijplaatsen zouden zij nog acht jaar behouden, welke termijn later verlengd werd. Zoowel de bezettingen dezer plaatsen als de protestantsche geestelijken moesten door den koning bezoldigd worden.
Het parlement bekrachtigde het edict eerst 25 Febr. 1599. Dit edict schiep voor de H. een staat in den staat; slechts op deze wijze konden zij zekerheid verkrijgen, maar toch bleef deze toestand zoowel voor hen als voor Frankrijk een gevaar. Met Hendrik IV leefden zij, ondanks herhaalde wrijving, in vrede; maar de reactie, die na ’s konings dood met Maria van Medici in 1610 aan ’t bewind kwam, en de reactie van den adel, die zich gelijktijdig tegen de macht der kroon verhief, betrok ook de H. weder in de bewegingen; uit vreeze voor een vernietiging van het edict lieten zij zich verleiden, hun macht ter beschikking te stellen van de partijtwisten der grooten en knoopten zelfs met Spanje betrekkingen aan. Zoo kwamen zij in de slechtste positie tegenover de kroon. Lodewijk XIII onderdrukte in 1617 door een edict de kerkelijke en standenvrijheden van zijn erflandje Béarn. De protestanten van Frankrijk verklaarden deze daad voor een schending van het edict van Nantes en hielden te La Rochelle een vergadering, die door het hof als oproerig verboden werd.
De protestanten, aan wier hoofd nu de beide broeders, de hertog van Rohan en prins Soubise, stonden, gaven evenwel niet toe en in Mei 1621 begon het hof den oorlog (door sommigen de negende Hugenootenoorlog genoemd), die tot hun nadeel uitviel. Achtereenvolgens vielen alle protestantsche steden in handen van den koning. Eindelijk, na de capitulatie van Montpellier (21 Oct. 1622), volgde een algemeene vrede, waarbij het edict van Nantes bevestigd, maar aen protestanten het recht van vergaderen ontnomen werd. Het conflict duurde voort; in 1625 volgde een nieuwe opstand. Maar zoodra Richelieu de teugels van het bewind in handen had, spande hij alle krachten in om La Rochelle, dat door Engeland onder Buckingham krachtig gesteund werd, te veroveren. 10 Aug. 1627 begon het beleg dezer stad. Nadat de Engelschen 8 Nov. van het eiland Ré verdreven waren, liet Richelieu de stad ook van de zeezijde door een in zee aangelegden dam insluiten.
De belegerden verdedigden zich dapper, doch leden weldra groot gebrek. Engelsche ontzettingsvloten moesten in 1628 terugtrekken, en 28 Oct. 1628 dwong eindelijk de nood de stad tot onderwerping. De overgebleven bevolking kreeg gratie, de stad daarentegen verloor haar privilege’s en haar vestingwerken. Rohan hield nog altijd vele belangrijke plaatsen, zooals Nîmes, Montauban en Castres, bezet; doch ook hij moest zich bij verdrag van 27 Juni 1629 te Alais op gelijke voorwaarden onderwerpen.
De politieke zelfstandigheid der H. en daarmede hun positie als partij in den staat was van toen af, ten gunste der nationale eenheid van Frankrijk, vernietigd. Ten opzichte van hun godsdienst werden zij onder Richelieu en Mazarin gespaard; met den groei der monarchie onder Lodewijk XIV evenwel begonnen de vervolgingen omstreeks 1675 opnieuw. Waar overreding of lokmiddelen niet hielpen, beproefde men hun bekeering met geweld, zooals b.v. door het inlegeren van soldaten (de z.g. Dragonade). Honderdduizendtallen van protestanten namen de vlucht naar Zwitserland, de Nederlanden, Engeland en Duitschland, waar deze Réfugiés overal met open armen ontvangen werden. 23 Oct. 1685 hief Lodewijk het Edict van Nantes op. Uit de omstreken van Nîmes, waar de H. nog altijd talrijk waren, vluchtten zij toen naar de Cevennen, waar zij in ’t geheim hun godsdienst uitoefenden.
Tegen hen werd in 1702 de z.g. Cevennenoorlog begonnen (de opstand der Camisards), die tot 1705 duurde. Het hof, door den spaanschen successieoorlog gedwongen, gaf eindelijk de vervolging op, verleende amnestie en stoorde de protestanten niet meer in de uitoefening van hun godsdienst. Frankrijk had meer dan een millioen welgestelde burgers verloren; doch in het geheim bleef het aantal protestanten nog altijd groot. De dikwijls met niets ontziende wreedheid door het staatsgezag tegen hen gevoerde strijd duurde de geheele 18de eeuw door; nieuw leven werd in deze „gemeenten der woestijn” gebracht door Antoine Court. Mannen als Montesquieu en Voltaire en andere voormannen der verlichting verhieven hun stem ten gunste der verdraagzaamheid tegenover de vervolgden; eindelijk verleende Lodewijk XVI door een edict van 1787, dat eerst in 1789 geregistreerd werd, geldigheid aan het huwelijk en den doop der protestanten en schonk hun ook de burgerlijke rechten, met uitzondering van het verkrijgen van openbare ambten en waardigheden, terug.
Ofschoon in 1789 een voorstel tot volledige emancipatie der protestanten door de Nationale Vergadering verworpen werd, nam zij toch protestanten en zelfs predikanten als medeleden aan en in 1790 bepaalde zij in een decreet de restitutie van alle sedert Lodewijk XIV verbeurd verklaarde goederen van niet-katholieken. De Code Napoléon schonk aan de protestanten in Frankrijk dezelfde burgerlijke en staatkundige rechten als aan de katholieken. Ofschoon ook de door de Bourbons verleende grondwet de vrijheid van den protestantschen godsdienst erkende en den staat zelfs verplichtte tot bezoldiging der predikanten, werden de protestanten onder de Restauratie toch nog dikwijls achtergesteld en zelfs gekweld. Eerst de door de Juli-revolutie herziene grondwet van Frankrijk proclameerde de algemeene vrijheid van geweten en godsdienst, welke dan ook in de wetgeving na 1848 behouden is gebleven.
Literatuur: de aan Beza toegeschreven Histoire ecclésiastique des Eglises réformées en France (3 dln., Antwerpen 1580, beste uitgave Parijs 1883—89), Symon, Synodes nationaux des Eglises réformées de France (2 dln. 1710), Thuanus, Historia sui temporis (Parijs 1604, beste uitgave Londen 1733), Davila, Storia delle guerre civili di Francia (Venetië 1630), Duplessis-Mornay, Mémoires et correspondances (1624, nieuwe uitgave Parijs 1825, 12 dln.), Lacretelle, Histoire de France pendant les guerres de religion (4 dln., ald. 1814—16), Soldan, Geschichte des Frotestantismus in Frankreich (tot 1574, 2 dln., Leipzig 1855), v. Polenz, Geschichte des franz. Calvinismus (tot 1629, 5 dln., Gotha 1857—69), Puaux, Histoire de la réformation française (7 dln., Parijs 1859—64), Hugues, Antoine Court. Histoire de la restauration du protestantisme en France au 18e siècle (2 dln., ald. 1872), Smiles, The Huguenots in France after the révocation of the Edict of Nantes (Londen 1873, nieuwe uitgave 1877), Meaux, Les luttes religieuses en France au 16e siècle (Parijs 1879), C. W. Baird, Bise of the Huguenots of France (2 dln., New-York 1879, Londen 1880), dezelfde, History of the Huguenot émigration to America (2 dln., New-York 1885), Kervyn de Lettenhove, Les Huguenots et les Gueux (1560—85, 6 dln., Brugge 1883—85, van katholiek standpunt), Schott, Aufhehung des Edikts von Nantes (Halle 1885), Hugues, Xes Synodes du Désert (3 dln., ald. 1885—87), H.
M. Baird, The Huguenots and Henry of Navarra (2 dln., New-York 1886), Tylor, The Huguenots in the 17th century (Londen 1892), Puaux en Sabatier, Etudes sur la révocation de l’édit de Nantes (Parijs 1886).