Gepubliceerd op 23-02-2021

Ierland

betekenis & definitie

engelsch Ireland, iersch Erin, het westelijke der beide groote britsche eilanden; het is een met Groot-Britannië vereenigd koninkrijk (zie Groot-Britannië en Ierland); het ligt tusschen 51° 26'—55° 21' N.B. en 5° 20'—10° 26' W.L. van Greenwich; door de Iersche zee, het Noord- en het St. George- kanaal van Britannië gescheiden, wordt het ten n.w. en z. bespoeld door den Atlantischen oceaan; oppervlakte: 83.792 km.2 (met de kusteilanden, die tezamen 565 km.2 groot zijn);, grootste lengte van het n. naar het z.: 350 km., grootste breedte 280 km., kustlijn 2250 km. (met de krommingen 3750 km.).

Geen enkel punt van het binnenland ligt meer dan 80 km. van de zee verwijderd.I. is evenals Britannië aan de oostkust betrekkelijk vlak en ongeleed, en overigens overrijk aan zee-armen, baaien, schiereilanden en voorgebergten. Het heeft 14 havens eersten rang. Bergketens ontbreken, berggroepen zijn er in het w. en in mindere mate in het o. en midden; het laagland heeft de overhand. De hoogste bergen liggen in Kerry, waar de Carantuohill een hoogte van 1041 meter bereikt. Overblijfselen van den mammoet, den neushoorn en het iersche reuzenhert (Meyaceros hibernicus) bewijzen dat I. in den diluvialen tijd met Britannië heeft samengehangen. De bodem is over het algemeen vruchtbaar.
I. is, rijk aan rivieren, meren en vaarten;, V6 der oppervlakte is met water bedekt. De hoofdrivier is de Shannon, het grootste meer (lough) Neagh in Ulster. De vaarten en kanalen vormen met de bevaarbare rivieren een net van waterwegen van 1930 km. lengte.

De bevolking bedroeg in 1901: 4.465.546 inw. (10.69 pCt. der bevolking van het Vereenigd koninkrijk), tegen 8.196.597 in 1841. Het is verdeeld in 32 graafschappen, terwijl het spraakgebruik het land indeelt in vier provinciën (Leinster, Munster, Ulster en Connaught), die echter officieel niet bestaan en slechts historische herinneringen zijn. Deze graafschappen met hun oppervlakte en bevolking vindt men op de volgende blz.

I.bezit slechts twee grootsteden, Dublin (hoofdstad) en Belfort; onder de overige steden zijn Cork, Limerick, Londonderry en Waterford de voornaamste. Naar de sekse werden 1901 geteld: 2.197.739 mannen, 2.258.807 vrouwen. De massa der bevolking is van keltischen oorsprong en belijdt den roomsch-katholieken godsdienst.

Aan het hoofd van de uitvoerende macht staat de onderkoning of gouverneur-generaal, wiens officieele titel is: Lord Lieutenant of Ireland; onmiddellijk onder hem staat een chef-secretaris; beide ambtenaren wisselen met de meerderheid in het Lagerhuis. Eerstgenoemde heeft een hofhouding. Sinds de unie van 1800 wordt I. in het Hoogerhuis vertegenwoordigd door 28 peers, in het Lagerhuis door 103 afgevaardigden.

Graafschappen. Oppervl in vierk. K.M. Inwoners in 1901: Af- en toename sinds 1891 in pCt.

Carlow 896 37 723 10,1

Dublin 918 447 266 + 7,3

Kildare 1 693 63 469 9,6

Kilkenny 2 063 78 821 9,9

Kings 1999 60129 8,3

Longford 1090 46 581 11,5

Louth 818 65 741 8,6

Meath 2 347 67 463 11,4

Queens 1719 57 226 10,4

Westmeath 1835 61 527 10,3

Wexford 2 333 103 860 7,3

Wicklow 5 024 60 679 5,9

Leinster 19 735 1 150485 3,5

Claze 3 351 112 129 11,2

Cork 7 485 404 813 7,6

Kerry 4 799 165 331 7,7

Limerick 2 755 146 018 8,1

Tipperary 4 292 159 754 8,8

Waterford 1868 87 030 9,1

Munster 24 554 1075 075 8,4

Antrim 3 084 461 240 + 7,0

Armagh 1328 125 238 9,2

Cavan 1932 97 368 13,0

Donegal 4 844 173 625 6,5

Down 2 478 289 335 + 7,3

Fermanagh 1851 65 243 12,0

Londonderry 2114 144 329 5,1

Monaghan 1294 74 505 13,6

Tyrone 3 264 150 468 12,2

Ulster 22189 1 581 351 2,4

Galway 6 351 192 146 9,0

Leitrim 1 588 69 201 12,0

Mayo 5 507 202 627 7,3

Roscommon 2 459 101 639 12,8

Sligo 1870 84 022 11,0

Connaught 17 775 649 635 9,7

Literatuur: Murphy, Ireland industrial, political and social (Lond. 1870), Maine, Early Msiory of institutions (1875), Murray, Handbook for travellers in Ireland (Londen 1899), MacGrath, Pictures from Ireland (3de dr., aid. 1883), Dennis, Industrial Ireland (1887), Hull, Physical geology and geography of Ireland (2de dr. 1891), de Dagg, Devia Hibernia (1893), The Ireland of to-day (anoniem) in de „Fortnightly Review'” (1893), Wood-Martin, Pagan Ireland (1895), Morris, Hibernia ho-' dierna, or Ireland of to-day (Lond. 1898), dezelfde, The Irish University Commission and University .Education in Ireland (in „Fortnightly Review”, Sept. 1901), O’Donnell, The Ruin of Irish Education (Lond. 1902).

Geschiedenis

De eerste bewoners des lands waren voor zoover men weet, Kelten, die het eiland Erin, d. i. het westelijke eiland, noemden, waaruit de Grieken Ierne en de Romeinen Hibernia vormden; de westersche schrijvers noemden I. tot het begin der middeleeuwen Scotia major. De oude Ieren leefden in stammen onder erfelijke opperhoofden. De schot Patrick verbreidde er omstreeks 430 het christendom. In de 9de eeuw; vermeesterden de Noormannen en Denen allengs het geheele eiland. Eerst in het begin der 12de eeuw schudden de Ieren onder Brian Boroihme het vreemde juk weder af en stelden in 1152 op de kerkvergadering te Drogheda de Iersche kerk onder den pauselijken stoel. Het eiland was toen in 4 koninkrijken verdeeld: Leinster, Munster, Ulster en Connaught, terwijl een opperkoning een beperkte leenheerschappij over het geheel voerde.

Onderlinge twisten verzwakten het land, totdat de verdreven vorst van Leinster, Dermod, bescherming zocht bij Hendrik II, koning van Engeland, die in 1171, door een pauselijke bul gesteund, I. begon te veroveren en het oostelijk deel des eilands bemachtigde. De engelsche grooten maakten zich met geweld van het hun toegekende land meester en voerden er het engelsche recht en staatsbestuur in. I. bleef sedert voortdurend de schouwplaats van gewelddadigheden. Wel kwam in 1315 Eduard Bruce, de broeder van den schotschen koning Robert, de Ieren te hulp, en werd tot koning verheven, maar na driejarigen strijd viel hij, waarop een toestand van grenzenlooze verwarring en anarchie in I. intrad. In de Rozen-oorlogen stond I. aan de zijde van het huis York en ging de engelsche heerschappij in I. bijna geheel te niet.

Onder Hendrik VII, den eersten Tudor, kwam er een algeheele verandering in I.’s verhouding tot Engeland. Allereerst zond hij een leger en een nieuwen stadhouder naar I., en voor het overige zocht hij met groote omzichtigheid den verloren invloed te herwinnen. Door de Poynings-acte van 1495 werd het staatsbestuur gereorganiseerd en een afzonderlijk iersch parlement, dat echter aan de engelsche regeering onderworpen was, ingesteld. Toen Elisabeth (1558) de hervorming wilde invoeren, hadden er herhaaldelijk opstanden plaats, onder welke vooral die onder Hugh O’Neill, graaf van Tyrone, in 1595, een ernstig aanzien nam. Eerst in 1601 gelukte het lord Mountjoy dezen door Spanje ondersteunden opstand te dempen. Meer dan 600.000 morgen lands werden geconfiskeerd en aan engelsche heeren gegeven.

Jakobus I was de eerste koning, die door hervormingen den toestand der Ieren zocht te verbeteren. Om echter de macht der opperhoofden te fnuiken, begon hij weder met confiskaties, en, hoewel hij de Ieren tot vrije burgers verklaarde, konden zij toch als r.-kath., zonder zich aan den supremaat-eed te onderwerpen, die den koning als kerkelij'k opperhoofd erkende, geen openbare ambten bekleeden. Hierdoor ontstonden onder Karel I weder bloedige opstanden, die in 1649 door Cromwell op wreedaardige wijze onderdrukt werden.

Karel II maakte wel een einde aan de godsdienst-vervolgingen, maar de protestanten behielden de aan de inwoners ontroofde goederen. De Ieren schaarden zich in 1689, bij de katholieke reactie, aan de zijde van Jakobus II, maar werden in 1691 door Willem III geheel overwonnen. Het engelsche parlement verdeelde opnieuw 1.000.000 morgen lands onder de protestanten en barbaarsche strafwetten (Penal laws) werden tegen het katholicisme ingevoerd. De Ieren zochten zich zelven te redden en te wreken: zoo pleegden de z.g. Whiteboys, broodelooze werklieden, pachters enz., sedert 1760, en nevens hen sedert 1763 de Hearts of oak vele gewelddaden. Om een algemeenen opstand te voorkomen, zag zich het engelsche parlement in 1782 genoodzaakt de Poynings-acte af te schaffen en den Ieren het recht te verleenen om land te bezitten, scholen op te richten en hun godsdienst ongestoorder uit te oefenen.

De Fransche omwenteling vond ook in I. weerklank, en in 1791 werd te Dublin het verbond der vereenigde Ieren (United Ireshmen) opgericht, dat zich een onafhankelijke Iersche republiek ten doel stelde en volkomen rechtsgelijkheid van roomschen en protestanten vorderde. Men zocht eerst door concessies den storm te bedwingen; maar toen, nadat in 1796 de fransche expeditie onder generaal Hoche verijdeld was, niettemin in Mei 1798 een algemeene opstand losbarstte, die, na de overwinning der Engelschen bij Vinegar-Hill (21 Juni), in bloed gedempt werd, kwam, 26 Mei 1800, de wetgevende of z.g. filiaal-unie tusschen I. en Groot-Britannië tot stand. Het Iersche parlement werd opgeheven. Toen het echter Pitt door den tegenstand van den bigotten George III niet gelukte om een volledige emancipatie der r.-kath. te verkrijgen, werd in 1802 de Catholic Association opgericht, die zich die emancipatie ten doel stelde en, vooral door de agitatie, welke O’Connell door het geheele land veroorzaakte, in de aanneming der Emancipatie-bill (13 April 1829) haar doel bereikte. Nu streefden de Ieren naar de geheele herroeping der unie, waartoe O’Connell de z.g. Repeal-association stichtte, tegen welke het ministerie-Grey in 1833 met dwangmaatregelen optrad.

Na een korte verzoening hervatte O’Connell in 1841 de Repealagitation, wat zijn gevangenneming (1843) tengevolge had. De hongersnood van 1845 en volgende jaren stortte, niettegenstaande alle pogingen tot leniging1, I. in de diepste ellende, leidde tot voortdurende muiterij en gewelddadigheid, en deed honderdduizenden naar Amerika verhuizen. In 1848 trad het z.g. JongeIerland, onder aanvoering vooral van Smith O’Brien, in verbintenis met de tijdelijke regeering der fransche republiek, maar de krachtige maatregelen der engelsche regeering verijdelden het losbarsten van een algemeenen opstand. Smith O’Brien, door het volk als koning van Munster begroet, werd (5 Aug.) gevangen genomen en met vele anderen gedeporteerd. De verhuizing naar Amerika nam nu hand over hand toe, honger en ziekten decimeerden de achtergebleven bevolking, geheele streken werden ontvolkt, en na een heerschappij van zeven eeuwen moest Engeland nog steeds zijn gezag met wapengeweld handhaven.

Het optreden der Fenians had indirect voor I. belangrijke gevolgen. Het deed de engelsche staatslieden de noodzakelijkheid inzien om naar een bevredigende oplossing der iersche vraagstukken te zoeken. De geschiedenis van I. gedurende de laatste helft der 19de eeuw is onder Groot-Britannië en Ierland behandeld. In 1898 werd een nieuwe landwet aangenomen, die de positie der pachters ©enigszins verlichtte; in hetzelfde jaar W'erd het engelsche zelfbestuur der gemeenten ook in I. ingevoerd. Hiermede was I. echter in geenen deele tevreden gesteld, en de Zuid-Afrikaansche oorlog gaf den Ieren overvloedige gelegenheid om blijken te geven van hun onverzwakte vijandschap jegens Engeland. In 1900 werd een United Irish League gevormd, wier agitatie der engelsche regeering veel zorg baarde, in April 1902 werd over 9 graafschappen en de steden Cork en Waterford weer de kleine staat van beleg afgekondigd.

Literatuur (geschiedenis): De oude iersche kronieken, in het licht gegeven door O’Connor, onder den titel: Rerum Hibernicarum scriptores veteres (4 dln., Lond. 1814—26), Mitchel, History of Ireland (2 dln., Glasg. 1869), Richey, Lectures on the history of Ireland (Dublin 1869), Lecky, The Leaders of public opinion in Ireland. Swift, Hood, Grattan and O’Connell (2de dr., aid. 1871), Froude, The English in Ireland in the 18th century (3 dln. 1872—• 74), Killen, The ecclesiastical history of Ireland. (1875), Walpole, A short history of Ireland (1882), Gilbert, History of the Irish Confederation (7 dln., Dublin 1882—91), O’Connor, History of the Irish people (2de dr., Manch. 1886), Hassenkamp, Geschichte l.s von der Reformation bis zu seiner Union mit England (Lpz. 1886), Daunt, Eighty-five years of Irish history 1800—85 (2 dln., Lond. 1886), Pressensé, VIrlande et VAngleterre 1800—88 (Par. 1889), Bellesheim, Geschichte der hath. Kirche in Ï. von der Einfiihrung des Christentums bis auf die Gegenwart (3 dln., Mainz 1890—91). de La Faye, L’lrlande au 19e siècle (Par. 1896), O’Connor Morris, Ireland 1798— 1898 (Lond. 1898), Gammon, Revieiv of Irish history in relation to social development of Ireland (1900), Ingram, Critical examination of Irish history (1900), MacCarthy, Five years in Ireland 1895—1900 (4de dr. 1900).

Iersche taal en letterkunde

Het iersch vormt de hoofdafdeeling van den gaelischen tak van den keltischen taalstam (zie Keltische talen). Men onderscheidt oud-iersch (ongeveer van de 8ste tot de 10de eeuw), middel-iersch (tot omstreeks 1500) en nieuw-iersch. De overblijfselen van het oud-iersch hebben bijna enkel uit taalkundig, niet uit letterkundig oogpunt eenige waarde; zeer uitgebreid daarentegen en van allerlei soort is de middel-iersche literatuur. De eerste plaats wordt daarbij ingenomen door de iersche heldensagen in proza en poëzie, die volgens hun inhoud tot veel ouder tijdperk opklimmen; daarbij sluiten aan de werken van historischen inhoud (annalen, genealogieën) en legendarische verklaringen van i iersche plaatsnamen. Ook uitheemsche sagen, zooals de verwoesting van Troje, de lotgevallen van Alexander den Grooten enz., zijn in deze literatuur behandeld. Evenzoo van groote uitgebreidheid is de kerkelijke letterkunde: legenden en preeken in proza, berijmde heiligenkalenders en poëtisch bewerkte bijbelsche verhalen.

Van belang zijn voorts de iersche wetboeken, in korte formules opgesteld en langzamerhand van uitgebreide glossen voorzien. Er is nog veel dat niet uitgegeven is. Sedert de 17de eeuw is de taal zeer sterk achteruit gegaan. Als model van nieuw-iersch geldt de Geschiedenis van Ierland (Forus feasa ar Eirinn, Dublin 1811) van Geoffrey Keating (geb. 1570). De bijbel is in de 17de eeuw vertaald door bisschop Bedel. De in het laatst der vorige eeuw opgerichte „Gaelic Union for the preservation and cultivation of the Irish language” zorgt voor goedkoope uitgaven van iersche werken.

Literatuurgeschiedenis: O’Curry, Lectures on the manuscript materials of ancient Irish history (2de dr., Dublin 1878), d’Arbois de Jubainville, Essai d’un catalogue de la littérature épique de l’lrlande (Par. 1883). Spraakkunsten der oude taal: Zeuss, Grammatica celtica (2de uitg. door Ebel, Berlijn 1871); Windisch, Kurzgefasste irische Grammatik (Leipz. 1879); der nieuwe: die van O’Donovan (Dublin 1845), Bourke (ald. 1856 en meermalen); woordenboeken der oude taal: Ascoli, Glossarium palaeohibernicum (in dl. 6 van het „Archivio glottologico italiano”); Windisch, Irische Texte mit Wörterbuch (Leipz. 1880; 2de serie 1884 vlg.; middel-iersch); nieuwiersch: O’Reilly, Irish-English Dictionary (2de dr., Dublin 1864); Foley, English-Irish Dictionary (ald. 1855).

< >