('goudən) bn.
1. van goud vervaardigd : een – horloge, ketting, medaille, muntstuk, oorijzer; – lovertjes; de – stralen der zon; – sporen. →: appel, berg, boei, bruiloft, dak, eeuw, feest, handwerk, huis, kalf, koe, koets, kraag, roos, schaar, sleutel, standaard, tientje, zon.
2. van gouddraad vervaardigd of daarmee doorweven : – epauletten, galon, koorden, tressen, troetels.
3. verguld : leer met – figuren; in de – Leeuw.
4. in kleur en glans met goud overeenkomend : – appelen, stralen.
5. Wapenk. van gouden kleur : een zwarte leeuw op – veld.
6. voortreffelijk, kostelijk, onschatbaar : de – middelmaat; – raad; – spreuken; een – les.
7. heerlijk, van buitengewoon geluk : – dagen ergens doorbrengen.