(’standa:rt) m. (-en, -s) [< staan]
I. Eig.
1.Algm. (opstaande) balk, stok : de van het roer, van een molenwiel.
2. Inz. a. wandelstok, b. staande stok of toestel om iets in of aan te bevestigen : een voor paraplu's, voor een wierookvat, voor een vulpen.
II. Metf. [van 11]
1.grondslag van een munt- of gewichtsstelsel : de gouden -.
2. maatstaf, model: moet dat boek nu als aangenomen worden ?
III. Metn.
1. [van I 1] vaandel aan een stok : de koninklijke -. → banier.
2. [van II 1] muntstelsel : een nieuwe invoeren; dubbele -, met gouden en zilveren munten; enkele -, met alleen gouden of zilveren munten. → hinkende standaard.