(of Zieriksee), Zeeuwse gemeente op het eiland Schouwen-Duiveland, groot 11 293 ha (water inbegrepen), met (1953) 7130 inw., van wie (1947) 79,5 Pct Prot-) 3 Pct R.K.K- en 7,5 pct andersdenkenden, ligt aan de Oosterschelde. Zierikzee is één van de best bewaarde middeleeuwse stadjes van Nederland en is door een haven verbonden met de Oosterschelde, welke voor 1600 ten O. en nu ten Z.W. daarvan ligt.
Door een tram is Zierikzee verbonden met de dorpen van het eiland. Historische gebouwen zijn de Sint Lievens Monstertoren (1454), Stadhuis (voor 1472), ’s-Gravensteen (1368), Kleine of Gasthuiskerk (14de eeuw), Tempelierenhuis (1350), drie stadspoorten (14de eeuw), Vismarkt (18de eeuw) en talloze sierlijke huisgevels uit verschillende perioden. De stad Zierikzee is het winkelcentrum en middelpunt van het eiland en bezit uit dien hoofde een lyceum en vele andere onderwijsinrichtingen. Zierikzee werd groot en bloeide door zoutziederij, meekrapteelt, lakennering, scheepvaart en visserij. Industrie bezit zij thans weinig, nl. een fabriek voor bakkerij-grondstoffen en een groenvoerdrogerij.Lit.: J. de Kanter Pzn, Chronyk v. Z., 2de uitg. (1795); O. Groeneyk, Kroniek v. Z. (1821); J. Pot, Het beleg v. Z., diss.
Leiden (1925); P. D. de Vos, De vroedschap v. Z. (1931); Idem,
GESCHIEDENIS
Zierikzee (beter Zieriksee) lag in de Middeleeuwen gunstig voor de handel door de nabijheid van Oosterschelde en Gouwe, die bereikt werden door een kreek (waarvan de oude haven een rest is). Vermoedelijk ontleent de stad haar naam aan die kreek als ee (d.i. water) van een overigens onbekende Zierik of Siegerik. De plaats moet reeds in de gde eeuw bewoond zijn geweest. Volgens de kronieken werd in 1048 een grafelijk kasteel en in 1151 een kapel op de plaats van de latere St Lievenskerk gebouwd. Het stadsrecht is afkomstig van graaf Willem II (1248), terwijl in 1290 hier het Grafelijk Gerecht (Hoge Vierschaar) voor Zeeland beoosten de Schelde werd gevestigd, dat tot de Napoleontische wetgeving heeft bestaan. De hoogste bloei werd bereikt in de 14de en 15de eeuw, dank zij een uitgebreide handel op alle landen van West-Europa en de Oostzeelanden..
Belangrijke uitvoerartikelen waren zout (uit eigen bodem gewonnen door het zgn. darincdelven), haring, meekrap en de producten der lakenindustrie. De stad behoorde toenmaals tot de Hanze en begon in 1454 met de bouw van een toren, die de hoogste ter wereld moest worden (207 m): een schepping van verschillende leden der familie Keldermans . Branden, pestepidemieën, dijkvallen, conflicten met Karel de Stoute en Albrecht van Saksen, ten slotte — nadat de stad zich in 1572 bij de Prins had gevoegd — het Spaanse beleg (1575/ 1576) hebben echter de welvaart gefnuikt, zodat ook de torenbouw gestaakt werd. Het verval continueerde in de 17de en 18de eeuw, al herstelde zich de visserij. De Franse tijd vernietigde ook de laatste welvaart. Wel bleef het de marktplaats en het bestuurscentrum van het eiland; ook was door het verval de afbraak minder algemeen dan in welvarender plaatsen. Door de stormramp van 1 Febr. 1953 werd het stadje zwaar getroffen (z ook watersnood).