Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

ZIELSVERHUIZING

betekenis & definitie

(Metempsychose) is een extreem geval van de voorstelling der „uitwendige ziel”. Ten opzichte van haar drager bezit de ziel volledige vrijheid, zij kan het lichaam achterlaten, zoals men van kleed verwisselt.

Daarom is de term zielsverhuizing eigenlijk misleidend: alles verandert, wisselt, vergaat, inzonderheid het lichaam; alleen de ziel blijft constant. De zielsverhuizing kan derhalve alleen een plaats vinden in die religies die niet met de mens als geheel rekenen; zij vooronderstelt het dualisme van lichaam en ziel. Zij komt dan ook noch in primitieve religies noch in de Israëlietisch-Christelijke religie voor.Wat de primitieve religies betreft, zou dit twijfelachtig kunnen schijnen, daar in deze zeer vaak de voorstelling voorkomt, dat de mens, nadat hij gestorven is, het leven herbegint. Van zielsverhuizing kan echter daarbij geen sprake zijn, omdat het geen reïncarnatie geldt: het is niet de ziel, die voortbestaat, ten minste niet de ziel in tegenstelling tot het lichaam. Ook wordt aan de kringloop van het leven geen bepaalde waardering verbonden, hij geldt als iets vanzelfsprekends. Het leven wordt periodisch beleefd, waarbij de dood slechts één der vele overgangen is. De eigenlijke zielsverhuizing vooronderstelt een bepaalde waardering van de kringloop van het leven. De ziel geldt als onafhankelijk van alle kwaad, dat het lichaam kan treffen of dat uit het lichaam zijn oorsprong neemt.

De ziel heeft volledige bewegingsvrijheid, ook ten opzichte van de dood. Deze soort zielsverhuizing vinden wij bijv. in de Oudegyptische Dodenboekteksten. De ziel kan daar allerlei gedaanten aannemen, die zij wenst. De zielsverhuizing is hier dus een heil. Wij vinden deze zielsverhuizing, die wij ook métamorphosé noemen, vaak in volksverhalen en sprookjes.

Omgekeerd wordt de zielsverhuizing gewaardeerd, nl. negatief, in de denkbeelden dienaangaande van Grieken en Indiërs. De Griekse secte der Orphici geloofde in de kringloop der geboorten (kuhlos tès geneseos) als de straf voor de oerzonde. Het hoogste heil is hier: „aan de kringloop ontsnappen”. Het wordt bereikt door inwijding en ascese. Nog consequenter is de Indische zielsverhuizingsleer. De primitieve voortzetting van het leven wordt hier genormeerd door het Karma: goed wordt men door goede, slecht door slechte daad.

Er is hier dus een zedelijk correlaat van de natuurlijke kringloop: de daad van de mens bepaalt de wijze der herboorte. Er is een „godenweg” opwaarts en een „vaderweg”, naar beneden, resp. in steeds hoger of steeds lager existenties. „Aan de macht van het Karma ontkomt men niet in het rijk der lucht noch in het midden der zee, noch wanneer men in de holen der bergen afdaalt”. Dit moreel-magisch mechanisme is een grootse poging tot verbinding van zedelijke en natuurlijke wereldorde. Het hoogste heil is de bevrijding uit de kringloop, de samsara. De gedachte van de zielsverhuizing speelt ook in moderne stromingen, met name die van theosofische aard, een rol.

Lit.: J. B. Meyer, Über die Idee der Seelenwanderung (1861) ; R. Kneisel, Lehre von Seelenwanderung (1887); A. Bertholet, Seelenwanderung (1904) ; R. Falke, Die Seelenwanderung (1913) ; Idem, Gibt es eine Seelenwanderung? (1914); D.

Fimmen, Die Entstehung der Seelenwanderungslehre der Pythagoraer, in: Archiv für Religions wiss. XVII (1914) ; M. Dessoir, Vom Jenseits der Seele, 3de dr. (1919) ; E. de Henseler, L’âme et le dogme de la transmigration (1928); W. Stettner, Die Seelenwanderung bei Griechen u. Römern (1934) ; W. Lutoslawsky, Pre-existence and Réincarnation (1928); G. v. d. Leeuw, Phànomenologie der Religion (1933).

< >