Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Vos

betekenis & definitie

is de naam van een aantal holbewonende roofdieren uit de familie der hondachtigen (Canidae), die zich onderscheiden door een bij daglicht elliptische pupil, een vrij kleine „scheurkies” in de bovenkaak en doordat zij gewoonlijk niet in troepen leven. Vossen zijn verspreid over een groot deel van Eurazië, Afrika en Amerika; in Australië werden zij ingevoerd ter beteugeling van de konijnenplaag.

Inheems is de gewone vos (Vulpes vulpes), die 60-80 cm lang wordt, 30-48 cm hoog en een pluimstaart van 30-50 cm heeft. Het is een sterk, slank dier, met korte, dunne poten. De langharige vacht is oranjeachtig bruin op de rug, wit op wangen, hals en staartpunt en aan de buikzijde asgrauw. Bij de staart bevinden zich klieren, die in de ranstijd (Dec.-Febr.) een muskusachtig vocht afscheiden. De vos bewoont Europa ten Z. van de boomgrens en een groot deel van Noord-Azië; in de zandstreken van Nederland is het dier vrij algemeen. Vossen leven paarsgewijs in vaak zelf gegraven wijdvertakte holen met een ruime ketel, waarin de 3-6 welpen, na een draagtijd van ruim 7 weken, worden geworpen.

De welpen blijven 12-14 dagen blind. De vos kan 10-12 jaar oud worden. Hij gaat in de schemering en ’s nachts op roof uit; het voedsel bestaat uit kleine zoogdieren, vogels, eieren, insecten, vruchten enz. Het voedsel wordt soms gehamsterd. Het geluid is een kort geblaf. Vossen zijn goede, snelle lopers, die uitstekend kunnen zwemmen. Van geen enkel zoogdier bestaan zoveel fabels en spreekwoorden.

De rode vossen (Vulpes) zijn over het gehele noordelijk halfrond verspreid. Een zwarte mutatie van de Amerikaanse rode vos (Vulpes fulva), ontstaan o.a. op de eilanden in de Hudsonbaai, is de zilvervos, die (sinds 1928 ook in Nederland) veel op farms wordt gefokt. De dekharen van deze soort zijn staalblauw tot zwart met zilverglanzende punt. De kruisvos, ontstaan door terugkruising met de rode vos, is rood- of geelbruin met donker kruis op de rug, een zwarte buik en keel en een witte staartpunt.

De poolvos (Alopex lagopus) leeft in het hoge Noorden van de Oude en Nieuwe Wereld. Het ca 60 cm lange dier onderscheidt zich door kleine, rondachtige oren, korte poten, behaarde voetzolen en een ruigbehaarde, ca 35 cm lange staart. De kleur is 5s zomers bruinachtig-leigrijs tot zwart met lichtgrijze buik, ’s winters wit. Het voedsel bestaat uit lemmingen, muizen, sneeuwhoenders en zeevogels. De blauwvos is een variëteit van A. I. groenlandicus, die ’s winters een bruin-leigrijs haarkleed krijgt.

De steppenvos (A. corsac) uit de steppen van Midden-Azië (van de Kaspische Zee tot Mongolië) is ’s zomers roodachtig en ’s winters meer vuilwit van kleur. Het dier wordt, om de vacht, veel gejaagd.

De woestijnvos of fennek (Fennecus zerda) is een isabelkleurige, kleine soort (45 cm), die de Sahara en Noord-Arabië bewoont. Het is een sierlijk dier met grote ogen, zeer grote oorschelpen, slanke pootjes en een grote, borstelige staart (20 cm). De leefwijze gelijkt op die van de andere vossen.

DR A. SCHEYGROND

Lit.: A. E. Brehm, Tierleben 12, Säugetiere 3 (Leipzig - Wien 1915); M. Weber, Die Säugetiere, 2 (Jena 1928); K. Andreas, Der Fuchs (Neudamm 1936); L. Edwards, The Fox (London 1949); M.

A. IJsseling en A. Scheygrond, De zoogdieren van Nederland (Zutfen 1950); D. S. Leger-Gordon, The Way of a Fox (1951); F. Koenen, Der Rotfuchs (Leipzig 1951); R.

Duncan, The Blue Fox (Oxford 1952); A. Schmook, Der Fuchs (Heidelberg 1952).

< >