is dat gedeelte van het handelsrecht, dat zich bezighoudt met de rechten en verplichtingen, die uit de zeevaart en het zeeverkeer voortspruiten. Reeds in het Romeinse recht vindt men enig zeerecht; men kende er de omslag in averij-grosse voor het geval van werping (z averij), de bodemerij, de reder (Van Oven, [i]Leerb. v. h.
Rom.privaatrecht,[/i] § 181a onder IV). In de Middeleeuwen ontwikkelde zich het zeerecht in de steden aan de Middellandse, Noord- en Oostzee, waar de zeevaart bloeide. Verschillende bekende bronnen zijn uit die tijd overgebleven, bijv. het Consulaat van de Zee, een verzameling vonnissen over zeerecht van de consulsrechtbank te Barcelona; verder de Rôles d’Ole'ron, een verzameling van beslissingen in zeezaken, waarschijnlijk reeds in de 12de eeuw aan de westkust van Frankrijk aangelegd. Een Vlaamse bewerking daarvan is bekend onder de naam Vonnissen van Damme of de Zeerechten van Westkapelle. Een andere oude regeling was de Amsterdamsche Ordonnantie, een verzameling van ca 30 bepalingen van zeerecht, waarschijnlijk reeds vóór 1400 in Noordnederlandse zeehavens in gebruik gekomen. Deze Amsterdamsche Ordonnantie, verenigd met de 24 vonnissen van Damme en een aantal bepalingen van Lübecks recht, is in 1505 te Kopenhagen uitgegeven onder de naam Gotlandsch waterrecht, gemaakt te Visby, ook bekend onder de naam Wisbysche Zeerechten. Een bijgewerkt overzicht heeft in Mei 1942 Clavareau samengesteld; na zijn gewelddadige dood op 21 Juni 1944 verscheen het na de herrijzing van het Tijdschr. voor rechtsgesch. in het 18de dl daarvan (blz. 385-412). Inde 16de eeuw kreeg de Antwerpse zeehandel, waaraan Hollandse en Zeeuwse bodems een voornaam deel namen, een wereldbetekenis en had een betekenisvolle invloed op het zeerecht, in het bijzonder op het stuk van assurantie ter zee.
De Ordonnanties op het faict van de Zeevaert van 1537, 1549.1551, 1503, 1570 en 1571, door Karel V en Philips II op voorstel der Schepenbank van Antwerpen uitgevaardigd, zijn zeer bekend geworden. De keuren van Amsterdam van 1598 en 1744 en de Rotterdamsche Ordonnantie op het stuk van assurantie ende van averijen, mitsgaders van zeezaken van 1721 mogen ook met ere worden vermeld. Beroemde oude bronnen in Frankrijk zijn de Guidon de la mer, een rechtsboek tegen het eind der 16de eeuw samengesteld, en de Ordonnance de la Marine van 1681. De laatste heeft grote invloed uitgeoefend bij de samenstelling van de Franse Code de Commerce van 1807, die ook in Nederland bij de inlijving is ingevoerd en in 1838 door het Wetboek van Koophandel is vervangen. Dit Wetboek regelde het Zeerecht zeer uitvoerig in het Tweede Boek; de regeling was in het algemeen vollediger dan in de Code de Commerce en een groot aantal bepalingen zijn niet ontleend aan de Code, maar aan het Oudhollands recht. Dit recht verouderde echter in de tweede helft der 19de en het begin der 20ste eeuw; het werd grotendeels vernieuwd bij de op 1 Febr. 1927 in werking getreden wet van 22 Dec. 1924, Stbl. 573.
De hervorming van het arbeidsrecht volgde op 1 Oct. 1937, die van het bergingsrecht krachtens de wetten van 27 Juli 1931, Stbl. 320 en 321, op i Apr. 1934 (z berging). Alleen het zeeverzekeringsrecht bleef in zijn oude vorm gehandhaafd.De ontzaglijke ontwikkeling van de internationale zeehandel in de 2de helft der 19de eeuw, onder de invloed van de toegenomen internationale handel, van de stoomvaart, van het gebruik van ijzeren en stalen schepen en van het grootkapitalisme, dat zich in de grote maatschappijen uitte, leidde tot een algemeen gevoelde behoefte aan internationale eenheid van het zeerecht.
Het „Comité maritime international” en de „International Law Association” namen bij het streven hiernaar de leiding (z Comité maritime international; International Law Association). Na een eerste schouw in 1947 kwam het eerste opnieuw bijeen in 1949 te Amsterdam en in 1951 te Napels. De Belgische regering riep daarop in Mei 1952 de 9de zitting van de diplomatieke zeerechtconferentie samen; dit leidde tot de opstelling van drie verdragen, die evenwel nog nergens van kracht zijn geworden: een betreffende de bevoegdheid in aanvaringsstrafzaken e.d., een aangaande de burgerrechtelijke bevoegdheid in aanvaringszaken e.d. en een over het conservatoire beslag op schepen (zie J. T. Asser, in: N. J.
B. 1953, blz. 753-767 en 777-785). Verschillende zeerechtelijke onderwerpen zijn afzonderlijk behandeld onder de trefwoorden: aanmonstering, aanvaring, abandon, averij, Baltic and international maritime conference, baraterie, bare boat-charter, bemanning, berging, beslag, bevrachting, bodemerij, both-to-blame-clause, bijlading, bijlbrief, cargadoor, cargalijst, cesser-clause, charta parta, charteren, charterpartij , cognossement, distantie vracht , doorvervoer, eenscheepsmaatschappij , expediteur, foutvracht, gage, gezagvoerder, Hague Rules, Harteract, hulploon, kapitein, kaplaken, koers (2), koopvaardijschip, kromsluiting, kustvissersschip, lading, log, manifest, meetbrief, negligence clause, rabat, reder, scheepsbevrachter, scheepsdagboek, scheepsnationaliteit, scheepsongelden, scheepspapieren, scheepsraad, scheepsregister, scheepstoebehoren, scheepsverklaring, schepeling, schepenwet, schip, schipbreuk, sleepvaart, spoedgeld, strand (strandvonderij), stuurman, stuwadoors, stuwing, supercargo, verstekeling, vracht, zeeverzekering.