is een reeds in het Griekse recht bekende overeenkomst van geldlening ter zake van een zeereis tegen hoge rente en onder beding van teruggave van kapitaal en rente alleen ingeval van behouden vaart van het schip, en gewoonlijk onder verband van schip of lading (vgl. A.
G. Cosman, Demosthenes’ rede tegen Zenothemis, blz. 13-19). Bij de Romeinen kwam zij voor als foenus nauticum (D. 22.2; C. 4.33; pecunia traiectitia; vgl. J. C. van Oven, Leerb. v. Romeinsch privaatrecht § 124a).Ook in de middeleeuwen en daarna kwam deze geldlening veel voor. Zij werd gewoonlijk gesloten vóór de aanvang van de reis en ten dienste daarvan. Daarnaast kwam in de middeleeuwen op een overeenkomst van geldlening, door de schipper gedurende de reis uit noodzaak gesloten, onder verband van schip of lading, met beding van terugbetaling van kapitaal en premie alleen „voor zooverre de bodem zooveel te lande brenget”. Beide soorten van geldlening kwamen ook voor in het Nederlandse Wetboek van Koophandel vóór 1927, resp. onder de naam uitgaande bodemerij en bodemerij uit noodzaak. Zij waren echter al meer en meer in onbruik geraakt en vervangen door andere credietoperaties: het scheepsverband (thans de scheepshypotheek), vrachtvoorschot, enz. Daarom is de bodemerij bij de herziening van het Nederlandse zeerecht door de wet van 22 Dec. 1924 (Stbl. 573) uit het W.v.K. geschrapt. In verschillende buitenlandse wetgevingen komt de bodemerij nog voor (Frankrijk: contrat à la grosse: C. d. c. artt. 311-331; Engeland: bottomry = bodemerij uit noodzaak; voor uitgaande bodemerij „the name of bottomry is incorrectly applied”: Maclachlan, A treatise on the law of merchant shipping, 7de dr., blz. 40; daarnaast: respondentia loan op de lading: Maclachlan, blz. 39-50; Amerika: desgelijks, Robinson, Handbook of admiralty law, blz. 370: „Neither the bottomry nor the respondentia loan have any great modern significance”), maar zij is overal een afgestorven instituut.
PROF. MR R. P. CLEVERINGA
Lit.: Molengraaff, Leidr. bij de beoef. van het Ned. Handelsrecht, 5de dr., blz. 668-672; Levin Goldschmidt, Zur Gesch. d. Seeversicherung in: Vermischte Schriften, dl II (1901), blz. 503-524.
In het Belgisch recht verdwijnt de zgn. lening op bodemerij uit de practijk omdat thans, sinds de wet van 1928, aan de gewone geldschieters een voorrecht gegeven wordt op het schip, de scheepslading en de vracht, zonder dat evenwel de vele pleegvormen, vereist bij bodemerijlening, dienen in acht genomen te worden. Die formaliteiten zijn zeer talrijk. Zo, wanneer het schip nog in een Belgische haven ligt — die niet de haven mag zijn van uitrusting noch een haven waar de eigenaar zelf aanwezig of vertegenwoordigd is, — moet de lening op bodemerij gemachtigd worden door de rechtbank van Koophandel, of bij gebrek van deze, door de vrederechter van het gebied. In een vreemde haven waar de eigenaar niet vertegenwoordigd is, moet die machtiging verleend worden door de consul of vice-consul, en bij ontstentenis van deze door de plaatselijke overheid. De machtigng vermeldt wat in pand gegeven wordt, en of het betreft een gehele of gedeeltelijke inpandgeving van de lading.
Merk op dat de bodemerijbrief kan worden verhandeld als een gewoon handelseffect door rugtekening indien hij aan order is en dat dan de wetgeving op de wisselbrieven volledig toepasselijk is. Indien twee of meer leningen op bodemerij worden aangegaan op dezelfde zaken, heeft de lening met latere dagtekening de voorkeur. De leningen, aangegaan in dezelfde noodhaven gedurende hetzelfde oponthoud, hebben onderling gelijk recht.
MR W. DELVA