Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WOORD

betekenis & definitie

(1) noemt men een taalteken dat men, op grond van zijn klankvorm en betekenis, uit een taaluiting kan afzonderen. De klankvorm wordt bepaald door de plaats en volgorde van de phonemen waaruit het is samengesteld.

De betekenis van een gegeven woord is datgene, waarover in een gegeven taalgemeenschap, door middel van het woord in kwestie, verstandhouding tussen spreker en hoorder (schrijver en lezer) mogelijk is.Een woord kan uit één (kast) of meer morphemen (kasten) bestaan (z morpheem). Een woord dat uit één morpheem bestaat, heet enkelvoudig. Een woord dat uit meer dan één morpheem bestaat, heet afleiding of samenstelling (z woordvorming).

De wijze waarop aan een woord bepaalde delen worden toegevoegd is geen willekeurig maar een regelmatig verschijnsel. Ook binnen de woordvorm heersen regels. Zo zijn de medeklinkers in sterk volgens bepaalde regels naast elkaar geplaatst; een vorm als tsekr zal een Nederlander onmiddellijk als niet-Nederlands onderscheiden. Zelfs een bekend woord kan het karakter van vreemd woord behouden door een combinatie van phonemen die als afwijkend wordt herkend: tsaar, skelet.



Nederlandse enkelvoudige woorden hebben een accent dat afhangt van de functie van het woord in de woordgroep en van het tekstverband. Nederlandse woorden die uit meer dan één morpheem bestaan, hebben een accentuatie die soms verstard is, en soms van de omstandigheden waaronder ze gebruikt worden, afhangt. In het laatste geval krijgt het opponerende morpheem een fortis-accent, het niet-opponerende een semifortis of een infortis.

De indeling van de woorden die een taal bezit, levert moeilijkheden op (z hieronder woordsoorten). In iedere taal vormt men naar behoefte nieuwe woorden (z woordvorming; neologisme; taal, taalwetenschap).

DR B. VAN DEN BERG

Lit.: A. Reichling, Het woord (1935); B. van den Berg, Bekn. Ned. Spraakkunst, blz. 74, 75 (1952); Idem, De accentuatie van Ned. samenstellingen en afleidingen, in: De Nieuwe Taalgids (1953).

Woordsoorten

of rededelen (partes orationis) noemt men de verschillende groepen waarin men de woorden van een taal onderbrengt. De gebruikelijke verdeling in tien groepen berust op die van de Latijnse grammatica. Deze groepen zijn: het zelfstandig naamwoord, het bijvoeglijk naamwoord, het voornaamwoord, het werkwoord, het telwoord, het bijwoord, het voorzetsel, het voegwoord, het lidwoord en het tussenwerpsel.

Deze indeling, die soms op de vorm, soms op de functie (syntactisch gebruik) en dan weer op de betekenis van de woorden berust, is uit wetenschappelijk oogpunt niet bevredigend. Er is dan ook door verscheidene linguïsten critiek op uitgeoefend. Van hoofdzakelijk negatieve aard was de critiek van Paul, De Saussure, Jespersen, Bloch en Trager. A. W. de Groot komt tot de conclusie, dat de woorden van een taal ondergebracht kunnen worden in verschillende systemen, nl. in een van woordvormen, in een van syntactisch gebruik en in een van betekeniscategorieën, terwijl de woorden in talen met een morphologie bovendien in een morphologisch systeem ondergebracht kunnen worden. In het systeem van betekeniscategorieën onderscheidt hij verschillende woordklassen.

Om vast te stellen, welke woordklassen een taal heeft, gaat hij uit van de morphologie en hij vult de op die wijze verkregen gegevens aan door middel van een onderzoek naar de syntactische waarde van de woorden. Een bevredigende oplossing van het probleem der woordsoorten is hiermee echter nog niet bereikt.

Lit.: A. W. de Groot, Structural Linguistics and Word Classes (Lingua, 1948, blz. 427-560).

Woordvorming

komt in een levende taal geregeld voor. Geheel nieuwe woorden worden, afgezien van klanknabootsingen, vrijwel nooit gevormd. De meeste nieuwe woorden worden, naar analogie van al bestaande woorden, door middel van afleiding, samenstelling of beide tegelijk, uit andere woorden gemaakt. Afleiding gebeurt door middel van prefixen en suffixen, bijv.: hoog — hoger — hoogst — hoogtehoogheid - verhogen — (hij) verhoogt enz. Samenstelling gebeurt door samenkoppeling (hogeschool) of samenvoeging, al of niet met behulp van een verbindingsklank (wijnglas, lampeglas), van woorden die ook afzonderlijk voorkomen. Samenstelling en afleiding tegelijk vertoont een woord als driewieler.



Lit.: C. G. N. de Vooys, Ned. Spraakkunst (hfst. Woordvorming) .

(2, theologisch). Wanneer in het Christendom sprake is van Gods Woord of van het Woord zonder meer, wordt daarmee bedoeld, dat God zich aan de mens openbaart, hem aanspreekt en daarmee te kennen geeft dat Hij de Heer is van hemel en aarde, Schepper, Onderhouder en Voleindiger. Dit Woord van God is volstrekt souverein, d.w.z. het is het vrije spreken Gods, het is een machtswoord, dat de wereld schept (Joh. i, 1-3). Het wil iets anders zijn dan een mythische uitdrukking van een door de wijsgerige rede op te sporen complex van metaphysische waarheden: wanneer Gods gedachten niet die van een mens zijn (Jes. 55, 8), dan ligt dat niet aan een gebrekkig of beperkt inzicht van de mens, maar hieraan, dat de mens zich als schepsel, dat geen orgaan heeft om God te peilen, de waarheid van God moet laten aanzeggen. Heet Gods Woord onveranderlijk, eeuwig, transcendent, almachtig, dan beduidt zulks niet, dat de inhoud ervan de eeuwige en onveranderlijke wetten van de logica vormen of dat God een idee in de Kantiaanse zin van het woord is (z Kant).

Gods Woord is universeel, maar niet algemeen: het openbaart zich als machtig over alle mensen, maar het spreekt in de concrete en onherhaalbare geschiedenis van de mens: wanneer God Mozes roept, doet Hij het nadrukkelijk als de God van Abraham, Izaak en Jacob, en niet bijv. als eerste, tijdloze oorzaak der wereld. Het Woord heeft dus allereerst de vorm van een verhaal omtrent Gods omgang met bepaalde mensen, en dan van concrete geboden en boodschappen, in een bepaalde situatie gesproken. De inhoud van het Woord Gods is steeds deze, dat de mens dienaar is van God; het constitueert een verbond tussen God en Gods volk, dat gereguleerd wordt door wetten en riten; maar tegelijk zegt het het verbondsvolk aan, dat zijn God de Heer van allen is, en dat mitsdien de taak van dat volk de bemiddeling is tussen de anderen en deze God. Bij overtreding van het verbond neemt het Woord Gods de vorm van een veroordeling aan, maar steeds blijft daarmee de belofte verbonden, dat God het verbond zal bewaren; het is met name van de profeten de taak, dit te verkondigen. In Jezus Christus is het Woord vlees geworden: in deze mens is Gods oordeel en erbarmen „in het laatste van deze dagen” (Hebr. I, 2) geopenbaard: Jezus Christus is de afsluiting van de geschiedenis van Gods omgang met de mens (z christologie).

Nevens dit ongeschapen Woord Gods noemt men Woord Gods ook het in menselijke bewoordingen vastgelegde autoritatieve bericht omtrent het spreken van God: d.w.z. de boeken van Oude en Nieuwe Testament, die hun gezag, door de kerk erkend, ontlenen aan het eigenlijke Woord Gods. Hierdoor genormeerd normeert de Schrift zelf wederom het spreken en handelen der kerk, die daartoe van Christus zelf de opdracht heeft ontvangen (Matth. 28, 18-20). z Bijbel.

< >