Synoniemen zoeken
Synoniem van woord
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
woord
woord - zelfstandige groep spraakklanken die een betekenis heeft. In een bepaald vakgebied heeft een term een eigen, scherp omlijnde betekenis; vakspecialisten gebruiken een technische term, terminus technicus, vakterm of vakwoord. Een hoedanigheid of een verschijnsel heeft een naam. Het naamwoord (zie aldaar) is verbuigbaar. Het werkwoord (zie aldaar) wordt vervoegd. Het bijwoord (zie aldaar) kan dienen als bepaling bij een werkwoord of bij een bijvoeglijk naamwoord. 'De', 'een' en 'het' zijn lidwoorden of (term in de taalkunde) artikelen; je gebruikt ze voor een zelfstandig naamwoord. 'De' en 'het' heten bepaald lidwoord, lidwoord van bepaaldheid of bepalend lidwoord; 'een' en 'geen' zijn onbepaalde lidwoorden of lidwoorden van onbepaaldheid. Het voegwoord heeft geen morfologische valentie, het verbindt woorden en woordgroepen met elkaar. Er zijn onderschikkende voegwoorden (tussen hoofdzin en bijzin) en nevenschikkende voegwoorden (tussen twee hoofdzinnen). Afleidingen of samenstellingen vorm je uit een grondwoord of (minder gebruikelijk) stamwoord. Samenstellingen of composita zijn gevormd uit twee of meer zelfstandige naamwoorden (zoals 'huisdeur'); de grondwoorden van een koppeling volgden elkaar in het zinsverband oorspronkelijk op ('bekendstaan'). Uit een woord en een voor- of achtervoegsel is in veel gevallen een afleiding of (term in de taalkunde) derivatie te maken. Een verkleinwoord of diminutief is een afleiding van een zelfstandig naamwoord of bijwoord ('bloempje', 'zachtjes'). Schuttingwoorden of drieletterwoorden zijn obsceen. Een leenwoord of bastaardwoord heeft men aan een andere taal ontleend; in klank (soms ook in spelling) is het min of meer aan de ontlenende taal aangepast ('bataljon'). Het laatste woord van een door een acteur uitgesproken zin of passage, waarna een andere acteur zijn tekst begint, noem je een claus, wachtclaus, wachtwoord of wacht. Een wachtwoord of consigne wordt ook gebruikt om vriend van vijand te kunnen onderscheiden. Men liet vroeger een vermeende vijand een sjibbolet uitspreken om te weten te komen tot welk kamp hij behoorde. Deelwoorden of participia komen als werkwoordsvorm in de samengestelde tijden voor, of als naamwoord; de door het werkwoord uitgedrukte werking wordt als vóórtdurend voorgesteld bij het tegenwoordig deelwoord of onvoltooid deelwoord ('brengend'); bij het voltooid deelwoord of verleden deelwoord is de werking voltooid ('gebracht'). De monosyllabe bevat maar één lettergreep. Ongelede woorden die gevormd zijn uit de eerste lettergrepen van twee of meer andere woorden, zijn lettergreepwoorden ('Benelux'). Letterwoorden of acroniemen zijn ongelede woorden die uit de beginletters van twee of meer andere woorden zijn gevormd ('VARA'). Wel geleed is het initiaalwoord, gevormd uit de beginletters van twee of meer andere woorden (de uitspraak 'ka-el-em' voor KLM). Bij een verkorting worden niet alle lettergrepen of klanken van een woord uitgesproken of geschreven. Afkortingen zijn verkortingen waarbij slechts de eerste letters of klanken van een woord of lettergreep worden uitgesproken en/of geschreven, of een of meer lettergrepen worden weggelaten. (Zie: abbreviatie.) Een hapax of hapax legomenon is een woord dat maar één keer in een bepaalde literaire tekst voorkomt. Homografen spelt men op dezelfde wijze, maar ze verschillen in uitspraak ('pijpetuitje'). Niet-buigbaar is een partikel (bijvoorbeeld een voegwoord, een voorzetsel). Door de letters anders te rangschikken ontstaat een anagram of letterkeer (bijvoorbeeld 'N. Matsier' uit 'T. Reinsma'). Als je een palindroom van achteren naar voren leest, blijft het woord indentiek ('parterretrap'). (Zie: kreeftdicht.) Het eerste woord of groepje bijeenhorende woorden van een artikel in een alfabetisch opgezet naslagwerk heet een trefwoord, hoofdwoord of ingang; in een woordenboek heet dat ook een lemma of titelwoord. Men geeft uiting aan woede, pijn, verbazing en dergelijke met een krachtterm. (Zie: verwensing.) De naam van God of van een belangrijk godsdienstig begrip wordt gebruikt bij een vloek, godslastering of bij blasfemie, maar de vloek is niet tot God gericht. Verbasterde vloeken heten basterdvloeken of bastaardvloeken (bijvoorbeeld 'jasses' van 'Jezus'). Bij schelden uit je scheldwoorden of schimpwoorden. Een synoniem heeft (bijna) dezelfde betekenis als een ander woord ('man', 'kerel'); een heteroniem heeft een andere geografische spreiding dan het gegeven synoniem. Homoniemen hebben dezelfde klankvorm en behoren tot dezelfde woordsoort, maar er is verschil in betekenis ('bus' als doos en 'bus' als voertuig). Homofonen hebben dezelfde klankvorm, maar verschillen in betekenis én in woordsoort ('biedt' en 'biet'). De betekenis van een antoniem is tegengesteld aan die van een ander woord ('jong', 'oud'). Een aantal of een angorde wordt genoemd door een telwoord: hoofdtelwoorden noemen aantallen ('twee'), rangtelwoorden of ranggetallen noemen rangorden ('tweede'). Zie: taalvorm.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
woord
woord - zelfstandig naamwoord
1. groep klanken of letters met eigen betekenis
♢ 'woning' is een ander woord voor 'huis'
1. hij heeft het niet met zoveel woorden gezegd
[niet precies zo]
2. hem aan het woord laten
[hem de anderen toe laten spreken]
3. met andere woorden
[anders gezegd]
4. er geen woorden voor hebben
[het heel goed of heel erg vinden]
5. je haalt me de woorden uit de mond
[je zegt wat ik net had willen zeggen]
6. er geen woorden aan vuil willen maken
[er niet over willen spreken]
7. hij had het hoogste woord
[was steeds op een overheersende manier aan het praten]
8. het hoge woord komt eruit
[hij zegt wat hij eerst niet durfde te zeggen]
9. met twee woorden spreken
['ja meneer' zeggen, in plaats van 'ja']
10. iemand woorden in de mond leggen
[niet juist navertellen wat hij gezegd heeft]
11. het laatste woord willen hebben
[er als laatste iets over willen beslissen]
12. van het ene woord kwam het andere
[het ontaardde in ruzie]
13. wiens brood men eet, diens woord men spreekt
[je staat aan de kant van degene bij wie je in dienst bent]
14. geen woorden maar daden
[we hebben niets aan praatjes alleen]
15. ergens geen woorden voor hebben
[het niet kunnen uitleggen]
16. dat is geen woord teveel gezegd
[dat is niet overdreven]
17. woorden hebben
[ruzie hebben]
18. holle woorden
[zonder inhoud]
19. het hoogste woord hebben
[druk en zelfbewust praten]
20. let op mijn woorden!
[dat zal zeker gebeuren]
21. woorden schieten tekort
[het is niet in woorden uit te drukken]
22. met twee woorden spreken
[niet alleen met ja of nee antwoorden]
23. woord voor woord
[volledig en precies]
24. je woorden wegen
[zorgvuldig formuleren]
25. de-woord
[zelfstandig naamwoord met het lidwoord 'de', bijv.: (de) regen]
26. het-woord
[zelfstandig naamwoord met het lidwoord 'het', bijv.: (het) huis]
2. wat je zegt dat je zult doen
♢ hij heeft zijn woord gehouden
1. ik geloof je op je woord
[omdat je het zegt]
2. woord houden
[doen wat je beloofd hebt]
3. iemand aan zijn woord houden
[verlangen dat hij doet wat hij beloofd heeft]
4. een man van zijn woord
[iemand die zich aan zijn afspraken houdt]
5. een man een man, een woord een woord
[iemand die eerlijk is, houdt zich aan zijn beloftes]
3. het spreken
♢ hij was de hele avond aan het woord
1. iemand aan het woord laten
[laten uitspreken]
2. het woord voeren
[spreken]
3. zijn woordje kunnen doen
[zich goed kunnen uitdrukken]
4. het woord richten tot iemand
[hem toespreken]
5. iemand te woord staan
[hem aanhoren]
4. wat gezegd wordt
♢ zijn woord heeft altijd veel betekenis voor ons
1. een goed woordje voor hem doen
[hem aanbevelen]
2. een vies woord
[een woord dat met seks of met ontlasting te maken heeft]
3. niet uit je woorden kunnen komen
[er niet in slagen het te zeggen]
4. hem op zijn woord geloven
[hij hoeft het niet te bewijzen]
5. je woorden inslikken
[terugnemen wat je gezegd hebt]
6. een hartig woordje spreken met iemand
[hem zeggen wat je vindt]
7. er was geen woord tussen te krijgen
[ik kreeg niet de kans om iets te zeggen]
8. een goed verstaander heeft maar een half woord nodig
[voor iemand die goed luistert, is een aanduiding voldoende]
9. enkele woorden wisselen
[met elkaar spreken]
10. een aardig woordje Engels spreken
[die taal goed beheersen]
11. altijd het laatste woord willen hebben
[altijd nog iets willen toevoegen]
12. de daad bij het woord voegen
[een plan meteen ten uitvoer brengen]
13. daar is geen woord Frans bij
[dat is heel duidelijk]
14. daarover is het laatste woord nog niet gesproken
[die zaak is nog niet afgehandeld]
Algemene uitdrukkingen:
1. woorden hebben
[ruzie hebben]
Zelfstandig naamwoord: woord
het woord
de woorden
het woordje
Synoniemen
belofte, toezegging