baron van, Nederlands staatsman (Hamburg 13 Mei 1831-Putten 9 Sept. 1901), studeerde rechten te Bonn en te Utrecht, waar hij in 1854 promoveerde en werd achtereenvolgens commies bij het departement van Buitenlandse Zaken (1855), chef van het Kabinet van de minister (1860) en lid van de Tweede Kamer voor het district Hoorn (1864). In 1871 werd hij niet herkozen, maar de Staten van Utrecht vaardigden hem in 1872 af naar de Eerste Kamer.
Hij was conservatief, maar zeer onafhankelijk. In 1874 werd hij opnieuw tot lid van de Tweede Kamer gekozen, ditmaal door Amersfoort. Van 1874-1876 was hij minister van Koloniën in het ministerie-Heemskerk. Zijn tweede ministerschap in 1879 eindigde in 1882 met een conflict over de conversie van het communaal grondbezit op Java in persoonlijk grondbezit.
Onder zijn bestuur kwam o.a. de haven van Tandjong-Priok tot stand. Na het overlijden van koning Willem III werd hij lid van de Raad van Voogdij en na de dood van jhr van Reenen voorzitter van die raad. Van 1894-’99 was hij gezant te Londen.Bibl.: Nederland tegenover de constitutioneele bewegingen onzer eeuw (1863); Het vaststellen der Indische begrooting bij' de wet (1864); Een woord over artikel 12 der Grondwet (1887); Troonopvolging (1887).
Lit.: W. H. de Beaufort, Levensbericht van W. baron v. G., (in: Levensber. Letterk., 1901-1902).