is een stad in de Rijnprovincie, in het district Keulen, op de linkeroever van de Rijn met (1939) 100.857 inw. (voor ⅘ R.K.). Het ligt o.a. aan de spoorlijnen Keulen-Bingerbrück, Bonn-Euskirchen en Bonn-Obercassel en is een aanlegplaats van de Rijnstoomboten.
De stad is ontstaan uit een klooster dat met de zich daarbij ontwikkelende burgerlijke nederzetting in 1243 ommuurd werd, en stadsrecht kreeg. Zij werd eerst van betekenis toen de keurvorsten-aartsbisschoppen van Keulen hierheen hun residentie verlegden. Tot de voornaamste gebouwen behoren de Romaanse Münster van 1157, met een toren ter hoogte van bijna 100 m en een koperen standbeeld van keizerin Helena en het geboortehuis van Beethoven, dat in 1890 tot museum is ingericht. Het voormalige keurvorstelijke paleis (gebouwd 1697-1723) is thans universiteitsgebouw.De universiteit werd door aartsbisschop Maximiliaan Frederik in 1777 gesticht met de titel Academie en in 1784 door keizer Jozef II tot hogeschool verheven. Zij werd door Napoleon I opgeheven, maar in 1810 door koning Frederik Willem van Pruisen hersteld. Het universiteitsgebouw bevat een bibliotheek van 533.000 delen (waaronder ruim 1000 incunabelen) en ruim 2000 handschriften, een museum voor kunst en oudheden, een anatomisch en een fysisch kabinet, een Beethoven-archief, een sterrenwacht, in 1839-1846 onder leiding van Argelander gebouwd, enz. De universiteit telde vóór Wereldoorlog II 5 à 6000 studenten.
De industrie omvat verschillende takken van bedrijf: machine-, piano-, orgel-, tapijt-, hoeden- en kaarsenindustrie, vooral echter porseleinfabrieken. De Wesselse porselein- en aardewerkfabriek dagtekent reeds van het jaar 1755. De jongere industriebedrijven hebben zich vnl. geconcentreerd in het er tegenover gelegen dorp Beuel (ong. 18.000 inw.), vooral spinnerijen.
2 km ten Z.W. van Bonn ligt het dorp Poppelsdorf met de Kreuzberg (120 m), waarop de van verre zichtbare „Witte Kerk”, het overblijfsel van het in 1627 door keurvorst Ferdinand van Beieren gebouwde klooster, met de heilige trap van 28 treden achter het altaar, die in de 18de eeuw door keurvorst Clemens August van Beieren is gebouwd en slechts met de knieën mag worden aangeraakt: een nabootsing van de Scala santa bij het Lateraan te Rome.
Bonn heeft een Rijnhaven, waarin in 1930: 819.500 ton goederen met 3467 schepen werden aan- en afgevoerd.
Bonn is zeer gunstig gelegen voor de Rijnvaart; men meent, dat Brutus er met een Romeins leger over de rivier is getrokken. Het is van Romeins-Keltische oorsprong en heette vroeger Castra Bonnensia. Men meent, dat Herennius Gallus en Claudius Civilis met zijn Batavieren in zijn nabijheid tegen de Romeinen gestreden hebben (70 n. Chr.). Het schijnt, dat Bonn in de dagen van Constantijn de Grote reeds een bloeiende plaats is geweest. In de 4de eeuw werd zij door de Alamannen verwoest, maar door keizer Julianus weder opgebouwd, en zij had voorts van de Hunnen, Franken, Saksen en Noormannen veel te lijden. Het laatst werd zij in het jaar 869 door de Noormannen verwoest.
In het jaar 952 werd er een grote synode gehouden, en in 921 sloot keizer Hendrik I hier met koning Karel van Frankrijk een vriendschapsverbond. Duitse keizers, van de Boven-Rijn ter kroning naar Aken trekkende, stapten doorgaans te Bonn aan land, en de aartsbisschop van Keulen vestigde er zijn zetel in 1265, die daar tot het jaar 1794 bleef. In 1673 verdedigden de Fransen haar tegen de Nederlanders, Spanjaarden en Oostenrijkers. Haar vestingwerken zijn in 1717 grotendeels gesloopt en de stenen voor de bouw van het keurvorstelijk paleis gebruikt. In 1794 werd Bonn door de Fransen bezet en kwam door de vrede van Luneville aan Frankrijk, doch in 1814 weder aan Pruisen. In haar nabijheid liggen hoogst bekoorlijke en druk bezochte plekjes, zoals Godesberg, Rolandseck, het eiland Nonnenwerth, de Drachenfels, enz.
Tijdens de grote slag in Rijnland (8 Febr. - 26 Mrt 1945) werd Bonn door het 1ste Amerikaanse leger onder generaal Hodges van Keulen uit veroverd (7 Mrt); strategische betekenis had Bonn niet.
Lit.: K. A. Müller, Gesch. d. Stadt B. (1834); F. v. Bezold, Gesch. der Rheinischen Friedr. Wilh.
Univers. v. d. Gründung bis zum J. 1870 (Bonn 1920).