een term door misverstaan van het adatgrondenrecht in de Indische agrarische wetgeving gebruikt voor bouwakkers, waarvan het bezitrecht der dorpsgenoten nog zo hecht in het beschikkingsrecht beklemd is gebleven, dat de gemeenschap in bepaalde omstandigheden of na verloop van vastgestelde perioden, die gronden tot de gemeenschap kan doen terugkeren ten einde ze aan anderen toe te bedelen. Wetgever en rechtsgeleerde auteurs zagen dit ingeklemde bezitrecht nu eens aan voor een commuun of gemeenschappelijk bezit van de deelgerechtigde dorpsgenoten (considerans van N.I.
Stbl. 1885: 102, het zgn. conversiebesluit), dan weer voor communale grond d.i. gemeentelijke grond of gemeentelijk bezeten grond in gebruik bij de deelgerechtigden (inlandse gemeenteordonnantie van 1906 N.I. Stbl. 83a. 10 en 13).De bovenbedoelde omstandigheden, op grond waarvan de gemeenschap de akkers onder haar direct beschikkingsrecht kan terugbrengen, zijn o.a. wangedrag, vertrek uit de gemeenschap, het verwerven door een dorper, die er al een bezit van een tweede aandeel bijv. door vererving, grote toeneming van het aantal dorpsgenoten, die een gelijkmatige verdeling van het bezit noodzakelijk maakt (dadatrecht), enz. Ook zijn er zowel op Java als op Bali dorpen, waar deze zgn. communale gronden aan regelmatige jaarlijkse of uit de wisselbouwtijd behouden meerjarige herverdeling of verwisseling onderhevig zijn. In andere gemeenschappen bestaat het stelsel van vaste aandelen, d.w.z. toebedeeld voor het leven of voor zolang de gerechtigde lid blijft van het dorp. Komt bij die vaste aandelen erfelijkheid voor, dan rest er slechts weinig verschil met individueel bezitrecht.
In tal van dorpen bestaat het communaal bezit uit bepaalde vloeiakkers en woonerven, de zgn. kerndorpersgronden, d.z. de oudst ontgonnen gronden, waarnaast de jongere ontginningen individueel inlands bezit zijn. Dan spreekt men wel van dorpen met gemengd bezit.
Zulke zgn. communale bezitsvormen nu, komen o.a. voor in de Bataklanden, de Minahasa, Zuid-Celebes, maar het sprekendst op Bali en op Java, buiten de echte Soendanese en Madoerese streken. De dorpers hebben op deze communale gronden slechts zoveel recht als het adatrecht, met name het beschikkingsrecht, hun laat. Verkoop, verpanding, verhuur e.d. zijn óf verboden óf beperkt. Tal van dorpen stelden terzake schriftelijke regelingen vast, de pranatan koelen, d.i. verordeningen betreffende kemdorpersgronden.
Voor Java is bovendien in art. 13 der genoemde inlandse gemeenteordonnantie van 1906 bepaald, dat met wijziging in de uitgestrektheid der aandelen of in de duur van het genot, ¾ der deelgerechtigden moeten instemmen en bij verhuur krachtens de grondhuurordonnantie, de meerderheid (N.I. Stbl. 1918 no 88 a. 5). Conversie in individueel bezit kan plaats vinden ingevolge het conversiebesluit van 1885, doch van de in dit besluit geboden gelegenheid tot omzetting in individueel bezit is in de practijk niet veel terecht gekomen. Wel is echter door natuurlijke groei van het adatrecht, vooral na het verdwijnen van het cultuurstelsel en later weer: na inkrimping van het suikerareaal — cultuurstelsel en suikerindustrie hadden beide belang bij instandhouding van de zgn. communale bezitsvorm — door afslijting van het dorpsbeschikkingsrecht veel communale grond in individueel bezit overgegaan.
Van het totale Javaanse grondbezit was in 1882: vrij inlands bezit 38 pct, communaal bezit met vaste aandelen 24 pct en communaal met wisselende of periodiek verd; 75, 14 en 5 en in 1932 — jaar van de laatste vijfjaarlijkse grondopname — 76,4, 13,7 en 4. In dichtbevolkte en in armelijke streken blijft het communaal bezit het langst in stand: Pekalongan, Semarang, Soerabaia, Madioen en Kediri. Merkwaardig is het daarom, dat in het toch arme dichtbevolkte Kedoe, de individualisering zeer snel is verlopen. Individualisering verzwakt de gemeenschapsband en bevordert grootgrondbezit, doch agrarisch werkt ze gunstig, aangezien de landbouwer aan de bewerking van eigen grond meer zorg besteedt.
Van de zeer rijke literatuur over dit onderwerp worden hieronder slechts de voornaamste en meest recente gegevens genoemd.
v. E. KORN
Lit.: C. van Vollenhoven, Het adatrecht van Ned. Indië, dl I. blz. 610, 621, 623, dl II, 585, 597, 799; B. ter Haar Bzn, Beginselen en stelsel van het adatrecht (1939), blz. 59; J. W. Meyer Ranneft en W.
Huender, Onderzoek naar de belastingdruk enz. (1926), bijl. VIII, stuk B; F. A. E.
Leceulle, Eindverslag desa autonomie onderzoek (1929), blz. 25 en v., en 57en v.; D. H. Burger, De desa Ngablak in 1869 en 1929; Kol. St. (1933), blz. 226; Ind.
Verslag (1938) II; Statisch Jaaroverzicht van Ned. Indië over 1937, blz. 238 en 239; V. E. Korn en R. van Dijk, Adatgrondenrecht en domeinfictie (1946), blz. 16 en 17.