in het Romeinse recht als usus fructus bekend, wordt door art. 803 van het NEDERLANDSE B.W. omschreven als een zakelijk recht om van eens anders goed de vruchten te trekken, alsof men zelf eigenaar daarvan was, mits zorgende dat de zaak zelf in stand blijve. De wetgever laat hier de nadruk vallen op het genot der vruchten, maar de vruchtgebruiker heeft tevens de bevoegdheid om de zaak zelf te gebruiken overeenkomstig haar bestemming.
Vruchtgebruik is een zeer omvangrijk recht, de eigenaar houdt niet meer dan de zgn. blote eigendom (nuda proprietas) over. De beperking van het recht ligt in de duur; het eindigt bij de dood van de vruchtgebruiker en gaat niet op diens erfgenamen over. Daarom sprak men in het Oudholl. recht van lijf-togt tegenover erfelijke togt, d.i. erfpacht. In verband hiermee staat de wetsbepaling, dat aan een vereniging of zedelijk lichaam geen vruchtgebruik kan worden toegekend voor langer dan 30 jaren (art. 857). Het vruchtgebruik kan zowel op roerende als op onroerende goederen worden gevestigd en rust dikwijls ook op een geheel vermogen.Bij zodanig vruchtgebruik op een geheel vermogen kan zich de vraag voordoen of dividenden onder de burgerlijke vruchten, op welke de vruchtgebruiker recht heeft, begrepen zijn, een vraag, die, ook voor de claim, de bonus e.d., verschillend wordt beantwoord. De vruchtgebruiker kan zelf het genot uitoefenen of het goed verhuren of verpachten; hij kan ook zijn genot verkopen, bezwaren of om niet afstaan, maar in de laatstbedoelde gevallen blijft hijzelf toch in zover vruchtgebruiker, dat het vruchtgebruik bij zijn dood eindigt (art. 819).
Bij de aanvang van zijn recht is de vruchtgebruiker verplicht een boedelbeschrijving op te maken van de roerende en een staat van de onroerende zaken (art. 830); verder is hij verplicht zekerheid te stellen, dat hij van de zaak als een goed huisvader zal gebruik maken zonder haar te verslimmeren of te verwaarlozen en dat de goederen bij het einde van het vruchtgebruik zullen worden teruggegeven in de staat, waarin zij zich op dat tijdstip bevinden (art. 831). Van de verplichting tot zekerheidstelling kan de vruchtgebruiker bij de vestiging van het recht worden vrijgesteld, maar niet van het opmaken van de beschrijving en de staat (art. 832).
Het vruchtgebruik kan behalve door de dood en door gewone oorzaken als tijdsverloop, vermenging, afstand, verjaring, te niet gaan der zaak, ook eindigen door vervallenverklaring, ten gevolge van het misbruik, dat de vruchtgebruiker van zijn genot maakt door het goed te beschadigen of bij gebreke van genoegzame herstelling en onderhoud te laten vervallen (art. 854 en 862). In deze gevallen kan de rechter, in plaats van de vernietiging uit te spreken, ook de goederen onder beheer van een derde stellen of aan de eigenaar doen overgeven met last om jaarlijks aan de vruchtgebruiker een bepaalde som te betalen (art. 863). Het vruchtgebruik van een vordering houdt niet op door aflossing van de hoofdsom. De vruchtgebruiker heeft dan het recht om de wederbelegging te vorderen.
PROF. MR H. R. HOETINK
Lit.: Paul Scholten Asser, Zakenrecht (8ste dr., 1945), blz. 331-361.
In BELGIË GELDEN dezelfde bepalingen.