is een woord dat het Ned. Burg.
Wetboek meermalen, bijv. in art. i6go, gebruikt in de betekenis van rechtspersoon (persona moralis). In dit artikel is sprake van vier soorten zedelijke lichamen, nl. die op openbaar gezag als zodanig zijn ingesteld of erkend (dit heeft betrekking op publiekrechtelijke rechtspersonen, maar niet op de Staat, de gemeente, provincie of het waterschap) óf als geoorloofd zijn toegelaten en ten slotte op die welke alleen tot een bepaald oogmerk, niet strijdig met de wetten of met de goede zeden, zijn samengesteld. Deze laatste twee groepen omvatten de privaatrechtelijke zedelijke lichamen, d.z. vormen van samenwerking afwijkende van de maatschap. Aan de toestand dat iedere vereniging van personen een zedelijk lichaam met rechtspersoonlijkheid was, is een einde gemaakt door de Wet van 22 Apr. 1855 Stbl. no 32 tot regeling en beperking der uitoefening van het recht van Vereniging en Vergadering. Sindsdien heeft, in het algemeen, een vereniging alleen rechtspersoonlijkheid na goedkeuring door de wet of de Kroon. Verenigingen opgericht tussen de inwerkingtreding van het B.W. in 1838 en de wet van 1855 ontlenen hun rechtspersoonlijkheid nog heden rechtstreeks aan art. 1691 B.W.