is de basis van de overheidsstatistiek. Er zijn reeds tal van volkstellingen uit de Oudheid bekend: Israël (13 à 1400 v.
Chr.; zie: Oude Testament, Boek Numeri 1-4 en 26, 2 Samuel 24 en 1 Kronieken 21), Egypte (Amasis II, ca 550 v. Chr., hield jaarlijkse tellingen), Perzië (ca 500 v. Chr. onder Darius en Xerxes), China (Tsjoo-dynastie, 800 v. Chr.), Japan (610 n. Chr.), Griekenland (o.a. onder Solon ca 600 v. Chr. en Pericles ca 450 v. Chr.) en Rome.In het Romeinse Rijk is de volkstelling zeer belangrijk geworden. De eerste „census” stamt van de 6de koning Servius Tullius. De Romeinse census was een geregelde registratie om de 5 jaar van alle burgers naar de samenstelling van hun huishouden en hun vermogen. Het Lustrum was het zoenoffer na afloop van de census.
Ook in de Romeinse provincies werden volkstellingen gehouden (om de 14 jaar). De bekendste is ongetwijfeld die tijdens keizer Augustus, welke Jozef en Maria naar Bethlehem deed gaan om zich te laten inschrijven.
Het woord census heeft in het Engels de betekenis van „telling” gekregen, in het Nederlands meer de betekenis van belasting of cijns (censuskiesrecht). Verschillende motieven hebben bij het houden van volkstellingen gegolden, welke grotendeels zijn terug te brengen tot de behoefte van de Overheid aan inzicht in de kwantitatieve verhoudingen in de bevolking ter wille van een betere uitoefening van het gezag. Zo hebben vaak militaire of fiscale overwegingen tot het houden van een volkstelling geleid ten einde de aantallen dienst-, arbeids- of belastingplichtigen vast te stellen. Daarnaast is ook de distributie wel aanleiding geweest (land- of korenverdeling).
Uit de Middeleeuwen zijn slechts weinig volkstellingen bekend (Karel de Grote, Willem de Veroveraar en stedelijke tellingen); hetzelfde geldt voor de 16de en 17de eeuw (1622 in de provincie Holland, 1574 Leiden, 1630 Amsterdam).
De moderne volkstellingen gaan terug tot het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw. In de V.S. werd in 1790 de eerste volkstelling georganiseerd en in de Bataafse Republiek in 1795. Beide tellingen hadden ten doel een juiste samenstelling van de volksvertegenwoordiging te bevorderen.
Zweden heeft de langste reeks periodieke tellingen (van 1749 af), daarop volgen Finland (1751), Denemarken (1769), Noorwegen (1801), Groot-Brittannië (1801), Oostenrijk (1818), Ierland (1821), Nederland (1830), Italië (1861), Duitsland (1871) en Frankrijk (1881).
De volkstellingen hebben in NEDERLAND om de 10 jaar plaats gevonden, alleen de 12de telling werd in 1940 in verband met de bezetting uitgesteld en kon eerst op 31 Mei 1947 worden gehouden. De 13de telling zal wettelijk in 1960 moeten plaats vinden.
De volkstellingen hebben zich ontwikkeld van eenvoudige tellingen van mannen, vrouwen en kinderen tot cijfermatige beschrijvingen van de bevolking naar zeer vele gezichtspunten: geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, nationaliteit, geboorteplaats, woonplaats, kerkelijke gezindte, gezinsverband en beroepswerkzaamheid. Dit laatste gezichtspunt heeft steeds meer aan betekenis gewonnen zodat men ook wel spreekt van de volks- en beroepstelling.
In de beroepstelling wordt vastgesteld de aard van het beroep, de aard van het bedrijf, waarin het beroep wordt uitgeoefend, de positie in het bedrijf (bedrijfshoofd, directeur N.V., bedrijfsleider, medewerkende echtgenote, zoon of dochter, employé of arbeider) en het al of niet werkzaam zijn op de teldatum. In de laatste Nederlandse beroepstelling is bovendien aandacht besteed aan de woonplaats in 1939, de werkgemeente en het vervoermiddel van forensen en, evenals bij de 11de volkstelling, aan de huwelijksvruchtbaarheid en de academische vorming. De gezichtspunten huisvesting, gezinsgrootte en gezinssamenstelling zijn in 1947 opgenomen in een afzonderlijke woning- en gezinstelling, welke aan de volks- en beroepstelling was verbonden.
In andere landen worden vaak ook de gezichtspunten ras, taal en genoten onderwijs in de volkstelling begrepen. De grote mate van differentiatie van het Nederlandse onderwijs heeft er toe geleid, dat men nog niet tot opneming van een vraag dienaangaande in de Nederlandse volkstelling is overgegaan.
De Nederlandse volkstellingen hadden aanvankelijk vooral betekenis voor de Rijksoverheid en voor de periodieke controle van de gemeentelijke bevolkingsregisters. Thans hebben zij ook internationaal en regionaal grote betekenis gekregen.
Vanwege de Verenigde Naties wordt alles in het werk gesteld om de nationale volkstellingen te coördineren, aangezien zij de basis moeten verschaffen voor vergelijking van de landen onderling. De regionale welvaartsbevordering en ruimtelijke ordening (streek- en uitbreidingsplannen) zijn niet denkbaar zonder een zeer gedetailleerde documentatie ten aanzien van de demografische en sociaal-economische structuur van de bevolking niet alleen van de provincie, streek of gemeente, maar zelfs van onderdelen van gemeenten (plaatsen, wijken en buurten). Met het oog hierop zijn de gegevens van de 12de volkstelling zeer sterk regionaal gedifferentieerd en practisch volledig per gemeente en deels zelfs voor afzonderlijke wijken van gemeenten beschikbaar. De verzameling documentatiebladen dienaangaande omvat ca 50 000 bladzijden.
Voor het uitreiken, inzamelen en waar nodig invullen der telformulieren zijn in Nederland in 1947 niet minder dan 70000 ambtenaren en vrijwilligers ingeschakeld. De kosten der telling hebben ƒ 3 millioen bedragen. De organisatie en bewerking behoort sinds 1899 tot de taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek ’s-Gravenhage.
Lit.: F. Hiess, Methodik der Volkszählungen (Jena I931); Gohres en Helmstrijd, Bevolkingsboekhouding (1936, Hfdst. Volkstellingen); United Nations: Population Census Method, Population Studies no 4, Lake Success (New York 1949); Centr. Bureau v. d. Statistiek: 12de Volkstelling, 31 Mei 1947 Serie A, Rijks- en provinciale cijfers, dl 1-5; Serie B, Voornaamste cijfers per gemeente, dl 1-6.
Evenals in Nederland wordt om de 10 jaar overgegaan tot een volkstelling in BELGIË. Ook hier werd, wegens de oorlogsomstandigheden, de jongste telling eerst in 1947 gehouden.
Deze laatste omvat nagenoeg dezelfde gegevens als voor Nederland; alleen werd geen aandacht gewijd aan de woonplaats in 1939 en de kerkelijke gezindte, wel werden allerlei gegevens over het onderwijs in België opgenomen. De centralisatie van alle cijfers betreffende de volkstelling berust bij het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Telkens wordt in de schoot van dit organisme een tijdelijke Centrale Dienst voor de volkstelling opgericht (voor de telling van !947: 32 beambten), om de operaties te bespoedigen. Door deze dienst werden daarvoor meer dan 15,5 millioen mecanografische steekkaarten gebruikt.