Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ROME

betekenis & definitie

hoofdstad der republ. Italië en van de gelijknamige provincie in het landschap Lazio (Latium), aan beide zijden van de Tiber, ca 25 km van diens monding in de Tyrrheense Zee bij Ostia.

Doordat de overigens souvereine Vaticaanstad, zetel van de Paus, binnen het stadsgebied van Rome ligt, is het tevens de wereldhoofdstad van het Rooms-Katholicisme. In historische tijd was Rome achtereenvolgens de hoofdstad van de Romeinse Republiek, van het Romeinse Keizerrijk, van de Kerkelijke Staat en van het Koninkrijk Italië. De stad heeft talrijke bijnamen als:„Eeuwige Stad”, „Stad der Zeven heuvelen”, „Heilige Stad”, „Urbs” of „Urbe” (d.i. stad).Zij ligt in een zacht golvende, uit tufsteen en travertijn bestaande, niet bijster vruchtbare vlakte, de Campagna di Roma, rondom omgeven door lage bergen (Monti Sabini, Monti Tiburtini, Prenestini in het N., de Monti Latini en Albani in het Z.O.) en grenzend aan de Tyrrheense Zee in het W. De Tiber heeft van N.O. naar Z.W. een dal uitgeslepen in deze vlakte, die verder versneden is in een aantal lage heuvels waarvan er 7 de traditionele „Zeven heuvelen van Rome” vormen, t.w.:

Palatinus 51 m

Quirinalis 47 m

Capitolinus 59 m

Viminalis 56 m

Aventinus 49 m

Esquilinus 31 m

Caelius 49 m

Tussen deze heuvels bevonden zich moerassige dalen, die thans zijn drooggelegd. Op de rechteroever van de Tiber bevinden zich nog de heuvels Monte Mario, Monte Vaticano en Monte Gianicolo (Janiculus). Het oude Rome lag vrijwel geheel op de linkeroever.

Rome telde in 1938 1.254.516 inw., in 1952 1.790.000 inw. Het klimaat is er warm, zonnig en droog, vooral in de zomer. Zomertemp. 23,6 gr. C. en wintertemp. 7,5 gr. C. De eertijds zeer ongezonde Campagna, door haar moerassigheid een haard van malaria, is door beplanting met eucalyptusbomen veel bewoonbaarder geworden. Door de Tiber uit te diepen en van stenen kademuren te voorzien heeft men de vroeger veelvuldig voorkomende overstromingen bedwongen; de scheepvaart op de Tiber is echter van weinig betekenis meer, mede omdat een goede haven ontbreekt; Ostia kan deze functie niet vervullen; het is vnl. badplaats (Lido di Roma) en trekt ook door de resten van het antieke Ostia.

Als industrieel centrum is Rome nooit van grote betekenis geweest; het was en is nog meer een ambtelijk, kerkelijk en cultureel centrum, terwijl ook het bankwezen niet zonder betekenis is. Een zeer belangrijke bron van inkomsten vormt uiteraard het toerisme; men schat dat er in normale jaren ca 500.000 buitenlanders en 1.500.000 Italianen de stad bezoeken. Gedurende de laatste twintig jaar is de industrie toch van enig belang geworden, er zijn thans constructiewerkplaatsen en fabrieken van spoor- en tramwagons en landbouwwerktuigen, kunstzijde-, papier- en houtindustrie. Grafische industrie bezit Rome reeds lang. Verdere belangrijke industrieën zijn nauw verbonden met kunstnijverheid (tapijten, meubels, aardewerk, glas, mozaïeken, juwelen enz.). Het agrarisch belang van Rome blijkt uit het feit, dat het een der belangrijkste wolmarkten van Italië is.

Rome is een belangrijk verkeerscentrum: twee spoorlijnen verbinden haar met het N., één over Orvieto en Florence en één langs de kust naar Livorno, Spezia en Genua, één lijn gaat naar Napels en het Z. met vóór Napels een aftakking naar Bari-Brindisi, en één naar Pescara in het O. Verder zijn er verbindingen met kleinere plaatsen in de omtrek. De luchthavens van Rome zijn Ciampino (voor internationaal verkeer) en Urbe (voor binnenlands verkeer). Het zeer drukke stadsverkeer beschikt o.m. over een ondergrondse spoorweg. Het radiostation (Radio Roma) is een der grootste van Italië. Het Vaticaan beschikt over een eigen zender.

Van de talrijke onderwijsinstellingen verdienen vooral vermelding de Universiteit van Rome, de (Katholieke) Gregoriana-universiteit, de handelshogeschool, de technische hogeschool, talrijke colleges, een conservatorium en een instituut voor beeldende kunsten. Rome is tevens de zetel van de F.A.O. (Food and Agricultural Organization), een met de Verenigde Naties verbonden lichaam (zie verder: het huidige Rome: culturele instellingen).

Het oude Rome



Ontwikkeling

Omtrent de stichting en de oudste geschiedenis van Rome is niets met zekerheid bekend. De oude overlevering, die men bij de geschiedschrijvers vindt, is op vele punten zeer onwaarschijnlijk en op andere ten enen male ongelofelijk. In enkele opzichten wordt deze overlevering evenwel door de laatste vnl. archaeologische vondsten bevestigd. De oudste nederzetting zou op 21 Apr. 753 v. Chr. op de Palatijnse heuvel (Mons Palatinus) zijn gesticht door Romulus, de eerste koning. In elk geval is op die heuvel reeds in de 7de eeuw een nederzetting van enig belang geweest.

De Palatinus was een naar alle zijden betrekkelijk steile heuvel, alleen in het N.O. met de Esquilinus door een zadel, de Velia, verbonden. Over de Velia liep oudtijds een weg, komende uit de richting van de Albaanse bergen in het Z.O., die ten N. van de Palatinus liep en vervolgens langs het dal, waar later het Forum zou ontstaan, verder ten N. van de Capitolinus naar het latere Campus Martius en de overgang van de Tiber in de nabijheid van de latere Pons Milvius. Deze weg wordt door een reeks graven aangeduid. Het latere heiligdom van Vesta en de daarbij liggende bron, tegen de helling van de Palatinus in de N. W. hoek, duiden de plaats aan, waar reizigers, die deze weg volgden, vuur en water konden krijgen. Ook op enkele andere der heuvels van de latere stad Rome moeten reeds vroeg nederzettingen zijn geweest.

De overlevering bewaart nog herinneringen aan de strijd tussen de bewoners dezer dorpen. Rome heeft eerst het karakter van een stad gekregen, toen een Etruskisch geslacht zich had nedergezet op de Capitolinus, daar zijn heiligdom had gesticht en zijn heerschappij over de nederzettingen als „koningen” had gevestigd. Met de verdrijving der „koningen” (in het jaar 510 v. Chr., volgens de overlevering) begint de geschiedenis van Rome. Maar eerst nadat de stad zich had hersteld van de nederlaag en na verovering van het bewoonde gebied door de Galliërs (in 390 v. Chr., volgens de overlevering), begon de grote uitbreiding van de stad.

In die tijd was het Forum, eertijds een moerassige streek, reeds ontwaterd door de aanleg van de Cloaca Maxima. Maar de zware muur, toegeschreven aan koning Servius Tullius, die men ook thans nog over grote afstanden kan volgen, moet uit de 4de eeuw v. Chr. dateren. Deze muur duidt de omvang van Rome aan in de tijd van de Samnietische oorlogen en van de onderwerping van Italië. Belangrijke werken werden tot stand gebracht onder de censor Appius Claudius Caecus (312 v. Chr.), de via Appia en de oudste waterleiding.

Maar nog in de eerste eeuw v. Chr. was Rome een betrekkelijk armelijke stad.

Een nieuwe periode brak aan met het begin van de keizertijd. Reeds Augustus deed tal van prachtige openbare gebouwen verrijzen. Hij verdeelde de stad in 14 wijken (regiones), die elk haar bewakingsdienst hadden voor het handhaven van de orde en voor het blussen van brand. Na de grote brand onder Nero (in 64 n. Chr.) werd de stad ruimer aangelegd en fraaier herbouwd. De latere keizers stichtten tal van openbare gebouwen: tempels, markthallen, badhuizen, monumentale pleinen.

Keizer Aurelianus (270-275) heeft de grote stadsmuur (18,3 km lang) laten bouwen, die het centrum van Rome nog altijd omsluit. De voornaamste poorten in die muur zijn nog heden in stand: de Porta Flaminia (Porta del Popolo) voor de toegangsweg uit het N., de Porta Salaria, de Porta Nomentana, de Porta Asinaria (Porta San Giovanni), de Porta Latina, de Porta Appia (Porta San Sebastiano) en de Porta Ostiensis, verder de Porta Portuensis en de Porta Aurelia (Porta San Pancrazio) voor het gebied aan de rechteroever van de Tiber. De latere keizers hebben weinig meer gedaan voor de verfraaiing van Rome.

Diocletianus stichtte nog een groot Thermengebouw, Maxentius een belangrijke basilica, Constantijn de Grote een aantal kerken. Na de verovering van Rome door Alarik (in 410) en door Genserik (in 455) kwamen de monumenten meer en meer in verval. In de 6de en 7de eeuw was nog betrekkelijk veel aanwezig, blijkens de mededelingen van de Anonymus Einsiedlensis, maar volgens de Mirabilia Urbis Romae was in de 12de eeuw reeds zeer veel van de oude pracht volkomen verdwenen.

Bevolking, straten, bruggen, pleinen

Over de omvang van de stad uit oudere tijd hebben wij onvoldoende gegevens. De muur van Aurelianus omsluit een oppervlak van ongeveer 1230 ha. Men meent de bevolking in de eerste eeuwen onzer jaartelling te mogen schatten op ongeveer 800.000 zielen, maar voor de juistheid van dit getal is het niet mogelijk in te staan. Alleen zeer voorname personen hadden een eigen woning, de meesten woonden in huizenblokken van verschillende verdiepingen (insulae), die in vele kleine appartementen verhuurd werden. De straten (viae) waren geplaveid. Als voornaamste kan men noemen de Via Sacra, van het Colosseum over de Velia en langs het Forum naar het Capitool, de Via Nova bij de Palatinus, de Via Lata (thans het Corso Umberto I) over het Campus Martius (zie Marsveld) naar de Porta Flaminia.

Straten met een sterke helling werden als clivi aangeduid, zijstraten als vici, stegen en sloppen als angiportus. De woningtoestanden waren blijkbaar zeer slecht. Talrijke bruggen dienden voor het verkeer over de Tiber. De noordelijkste was de Pons Milvius (Ponte Molle) buiten het stadsgebied. In de stad zelf volgden de Pons Aelius (Ponte Sant’ Angelo), de Pons Aurelius (Ponte Sisto), de Pons Fabricius, die later Pons Aemilius heette, de Pons Cestius (Ponte San Bartolommeo) en de Pons Probi (Ponte Rotto). De pleinen behoorden voor een deel bij de tempels; voor een deel deden zij dienst ten behoeve van handel en verkeer der burgers. Talrijk waren ook de openbare parken: de Horti Sallustiani, de Horti Luculliani, de Horti Maecenatis en de Horti Agrippinae aan de overzijde van de Tiber.

Het belangrijkste plein van de stad was het Forum Romanum, gelegen tussen de Capitolinus en de Palatinus, gedurende de Republiek het centrum van het openbare leven. Ten N. hiervan ontstonden in de keizertijd een reeks andere monumentale pleinen, die als forum worden aangeduid. Voor een nadere bespreking van het Forum Romanum en de andere fora zie forum 1.

De XIV regiones

Van het oude Rome is een beschrijving bewaard, waarin de monumenten worden opgesomd naar de 14 regiones, de wijken, volgens de officiële indeling. Naar deze beschrijving worden hier de voornaamste monumenten van de stad vermeld. De wijken ontleenden haar naam meestal aan een karakteristiek en belangrijk bouwwerk.

1. Porta Capena, geheel in het Z. langs de Via Appia binnen de stad, met verschillende triomfbogen; in dit gebied werd in 1780 het graf der familie Scipio ontdekt.
2. Caelimontium, de Caelius, met de tempel van Claudius, een grote markthal (macellum) en de legerplaats der niet-Romeinse troepen (castra peregrina); in dat gebied waren ook het Lateraan en gebouwen die bij het Colosseum behoorden.
3. Isis en Serapis, naar het heiligdom van deze beide goden, met het Colosseum, het grote amphitheater, dat door Vespasianus was begonnen en door Domitianus was voltooid, de Thermen van Trajanus, bouwoverblijfselen van het paleis van Nero, de munt en enige tempels.
4. Templum Pacis, genaamd naar de tempel op het Forum van Vespasianus, omvattende het gebied ten O. van de Via Sacra, met de Colossus (oorspronkelijk een groot beeld van Nero), de meta sudans, de tempel van Venus en Roma, de boog van Titus, de basilica van Maxentius en Constantijn, de tempel van Antoninus en Faustina, het Forum Transitorium en de Suburra (de straat die van het Forum naar het O. voerde).
5. Esquiliae, een deel van de Esquilinus, met enkele parken, het amphitheatrum Castrense en de „Minerva medica”.
6. Alta Semita, het gebied op de Quirinalis, met enige parken en de grote Thermengebouwen van Diocletianus en van Constantinus.
7. Via lata, het gebied tussen deze straat (het Corso) en de Quirinalis, met de Zonnetempel en de Zwijnenmarkt.
8. Forum Romanum, het gebied van het Forum, met de fora van Caesar, Augustus, Nerva en Trajanus, en het Capitool.
9. Circus Flaminius, het gebied van de Campus Martius (Marsveld), tussen het Corso en de Tiber, met de Thermen van Agrippa, de tempel van Hadrianus, de zuil van Marcus Aurelius.
10. Palatinus, de Palatinus, met de keizerpaleizen.
11. Circus Maximus, met de grote renbaan tussen Palatinus en Aventinus.
12. Purina publica, met de Thermen van Caracalla.
13. Aventinus, met het gebied aan de Tiber, dat vooral voor handelsdoeleinden werd gebruikt; daar ligt nog de grote schervenheuvel, waar men stukgeslagen aardewerk en kruiken op placht te werpen.
14. Trans Tiberim, de wijk aan de rechteroever van de Tiber, met

twee bassins, waarop spiegelgevechten met schelpen werden gehouden, het Mausoleum van Hadrianus, het Circus van Nero; in dat circus stierf de apostel Petrus de marteldood; boven zijn graf naast het Circus werd door Constantijn de Grote te zijner ere de Pieterskerk gebouwd.

Waterleidingen, theaters enz.

Daar het Tiberwater ondrinkbaar was en er in het stadsgebied slechts zeer weinig bronnen voorkwamen, moest er zeer veel zorg besteed worden aan de bouw van waterleidingen. De oudste was die van Appius (312 v. Chr.). Daarop volgde de Anio Vetus (273 v. Chr.), de Aqua Marcia (144 v. Chr.) en de Aqua Tepula (125 v.

Chr.). De eerste waterleiding in het gebied aan de rechteroever werd aangelegd door Augustus; later kwam daar nog de Aqua Traiana (thans Aqua Paola). Onder Augustus werden gebouwd de Aqua Julia (33 v. Chr.) en de Aqua Virgo (19 v. Chr.), onder Claudius de Aqua Claudia en de Anio Novus. Deze aquaducten eisten zeer veel toezicht. Zij zijn herhaaldelijk hersteld en gedeeltelijk herbouwd.

Met de waterleidingen stonden in de stad een groot aantal waterwerken in verbinding: fonteinen, waterbakken, zwembassins, nymphaea (grote brongebouwen, meestal met rijke architectuur), badhuizen en grote thermengebouwen, die behalve voor het baden ook voor bijeenkomsten, gymnastische oefeningen en voordrachten dienst deden. Voor de reinheid en voor de riolering was gezorgd door een aantal overwelfde kanalen (cloaca); zij stonden onder toezicht van bepaalde ambtenaren, die ook de zorg hadden voor de oevers van de Tiber en de regulering van de rivier. Er worden te Rome 144 latrinae en 46 lupanaria in de lijst der openbare gebouwen opgesomd. Tot publieke ontspanning dienden theaters, amphitheaters, stadia en bibliotheken. Theaters werden te Rome oudtijds van hout opgetrokken. Het oudste stenen theater werd opgericht door Pompejus.

Later volgden de theaters van Balbus en van Marcellus, alle drie op het Campus Martius. Deze gebouwen dienden behalve voor het opvoeren van theaterstukken, ook voor voorstellingen, die meer overeenkomst hadden met onze variété’s en pantomimes.

Amphitheaters, bestemd voor gevechten van gladiatoren, voorstellingen met wilde dieren en grote opvoeringen met optochten, in de trant van onze revues, zijn eerst in de keizertijd opgericht. Het oudste stenen amphitheater is gebouwd door Statilius Taurus; spoedig volgde het reeds genoemde Amphitheatrum Flavium, dat als het Colosseum bekend is. Voor wedrennen, meestal met wagens, diende het Circus of stadium. Het voornaamste was het Circus Maximus, tussen Palatinus en Aventinus, waarvan het terrein niet lang geleden geheel is vrijgelegd.

Er worden in Rome niet minder dan 28 bibliotheken genoemd, die openbaar waren. De eerste is door Asinius Pollio ingericht in het Atrium libertatis. Augustus stichtte er een in de tempel van Apollo op de Palatinus. In de keizerlijke paleizen en in verschillende tempels worden nog bibliotheken vermeld. De bekendste lag naast de Basilica Ulpia aan het Forum van Trajanus. In de binnenplaats van deze bibliotheek verhief zich de zuil van Trajanus, als een grote rol met afbeeldingen, die om de schacht van de zuil was gelegd.

Vele bibliotheken hadden een afdeling voor Griekse boeken naast een voor Latijnse. Voor het onderwijs diende het door Hadrianus opgerichte Athenaeum, waar

les werd gegeven in welsprekendheid en in de letterkunde van Grieken en Romeinen.

Tot verfraaiing van de stad dienden zuilengangen langs de straten, bogen, die de straten overspanden, en triomfbogen, die waren opgericht aan de straten, waar de militaire optocht voorbijtrok, wanneer een overwinnend veldheer (later uitsluitend de keizer) in triomf naar het Capitool ging om zijn hulde te brengen aan Juppiter Capitolinus na een gróte overwinning als hij tot imperator was uitgeroepen. Tal van grote standbeelden versierden de stad, als de colossus bij het Colosseum, het beeld van Domitianus op het Forum Romanum en het beeld van Trajanus op het naar deze keizer genoemde Forum. Van de grote erezuilen zijn de zuilen voor Trajanus en Marcus Aurelius bewaard.

Vele der obelisken, die in de Oudheid uit Egypte naar Rome zijn gebracht, versieren nog heden ten dage de stad. De beroemdste is de obelisk op het plein voor de Pieterskerk, oorspronkelijk een versiering van het Circus van Nero, vroeger naast de kerk staande, maar in de 16de eeuw verplaatst. Tal van beelden van beroemde personen waren in de stad opgesteld. In de tijd van koning Theodorik, in het begin van de 6de eeuw, waren er nog zeer veel van bewaard. Thans is het enige bronzen standbeeld uit de Oudheid, dat te Rome in het openbaar is opgesteld, het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius, op het plein van het Capitool. Men mag dit beeld beschouwen als het symbool voor de band, die men te Rome nog altijd voelt, tussen het heden en de klassieke Oudheid, de tijd van het Imperium Romanum.

PROF. DR A. W. BYVANCK

Het huidige Rome

Rome, hoewel geografisch het centrum van Italië, is voor de ontwikkeling tot een grote stad op een ongunstige plek gelegen, die vooral in de Middeleeuwen, toen het de bescherming van een machtig rijk miste, vele nadelen meebracht. Het ligt in een onvruchtbare vlakte, omringd door bergen, die het verkeer met de rest van het land bemoeilijken, maar geen bescherming geven, aan een onbevaarbare rivier, die echter wel overstromingen veroorzaakte, dicht bij de kust, zodat het van zee uit gemakkelijk aan te vallen was, maar toch geen haven had. Toch had deze stad aan het einde van het Romeinse rijk bijna 1 millioen inw. en heeft zij, na in de Middeleeuwen tot onder 20.000 geslonken te zijn, er nu 1,8 mill. De muur van Aurelianus, waar het eeuwen in lag als in een veel te ruime jas, loopt nu grotendeels door de stad.

Ondanks zijn belangrijkheid is Rome door het ontbreken van een vermaakscentrum geen wereldstad, zoals Parijs of Londen. Er is een Opera, maar er zijn weinig theaters en cabarets. Grote café’s zijn er ook gering in aantal, maar daarentegen vele heel plezierige, kleine eetgelegenheden, „Trattorie”, waar men speciale streekgerechten te eten krijgt, terwijl de grote restaurants het gewone internationale menu serveren. Ook de magazijnen, behalve enkele zaken voor antiquiteiten, hebben niet de allure van die van een grote stad. Het is echter een fascinerende stad, die telkens nieuwe aspecten oplevert en waar de nadelen van het geaccidenteerde terrein volledig te niet worden gedaan door de grandioze panorama’s, vooral van de Pincio en van de Gianicolo, terwijl de Palatijn een prachtig uitzicht biedt op de fora en de Campagna.

Stadsontwikkeling

Uit de Christelijke tijd zijn de oudste overblijfselen die wij vinden, de begraafplaatsen, de catacomben, en na 313 de kerken en basilieken, waarvan de meeste in de 4de, 5de en 6de eeuw gesticht zijn en uit die tijd resten aan mozaïeken bewaren, maar dikwijls vernieuwd zijn in de 12de eeuw na de grote Noormannen- en Saracenenverwoestingen, of verbouwd zijn in de Baroktijd. Sommige kerken hadden zich genesteld in antieke gebouwen, zoals de S. Maria Antiqua en de S. Stefano Rotondo. Ondanks verwoestingen van Alarik en van de Vandalen, stonden in de 5de eeuw de paleizen en de 400 tempels er nog, hoewel men het metaal er uit haalde en marmer tot kalk brandde. In 500 woonde Theodorik nog op de Palatijn en liet gebouwen restaureren. Maar daarna begon het verval, de aquaducten werden afgesneden, Totila verwoestte een derde van de muur, de Campagna werd tot moeras.

In 846 kwamen de Saracenen in de S. Paolo fuori le Mura en de oude S. Pieter roven en in 847 was de grote Borgobrand, waarna van 848-852 een muur gebouwd werd van de Engelenburg naar de S. Pieter, de S. Paolo fuori le Mura en de Porta S. Spirito, met 44 torens.

Dit gedeelte heette nu de Leostad, naar de toenmalige paus. In de 10de eeuw was Trastevere nog dicht bevolkt, maar de voornaamste woonwijk lag tussen het Capitool en de Porta del Popolo. In 1084 staken de Noormannen en Saracenen de gehele stad in brand. Sindsdien is het stuk tussen de Caracallathermen en de Palatijn nooit meer bebouwd.

In de 12de en 13de eeuw werden de kerken hersteld en bouwden de elkaar bevechtende adellijke geslachten torens op de antieke gebouwen. Hiervan stonden er meer dan 200 waarvan alleen de Torre dei Conti en della Milizia overgebleven zijn. De diepste inzinking had plaats tijdens het verblijf van de pausen in Avignon, toen de bevolking tot 17.000 terugliep. Hierdoor heeft Rome de Gothiek overgeslagen. Alleen de kerk S. Maria sopra Minerva heeft Gothische vormen.

In de 15de eeuw was de binnenbocht van de Tiber bij het Castel S. Angelo woonwijk voor de Romeinen tot aan de vlakte van de Piazza Navona, terwijl het Borgo van S. Pieter aan de overkant van de rivier vreemdelingenwijk was. In de Renaissance werd de Tiberwijk uitgebreid en het Palazzo Venezia, het Pal. della Cancelleria en het Pal. del Governo Vecchio gebouwd, terwijl het campo dei Fiori uitgebroken werd. Door de Ponte Sisto werd Trastevere nauwer met de stad verbonden.

In Vaticaanstad werd begonnen met de verbouwing van de S. Pieter, met de uitbreiding van het Vaticaan en de Engelenburg werd opnieuw versterkt. Van nu af aan tot de 18de eeuw toe waren de pausen er op uit de stad te verfraaien en kerken en paleizen voor hun bloedverwanten te bouwen. Bij de uitbreiding waren de ruïnes van de antieke gebouwen, die men zozeer bewonderde, een probleem. De Renaissance-architecten braken deze ondanks hun bewondering toch af, maar in de 17de eeuw liet men hen gedeeltelijk staan en bouwde er om heen. In de late 15de en in het begin der 16de eeuw ontstonden nog de doorbraken van de Via dei Coronari en de Via Giulia, die de stad lucht verschaften en de bouwlust stimuleerden.

De kerken S. Pietro in Montorio, S. Maria dell’Anima, S. Giovanni dei Fiorentini, de kruisgang van de S. Maria della Pace en de S. Maria di Loreto ontstonden in deze tijd, benevens het Palazzo della Farnesina op de rechteroever van de Tiber en de Villa Madama buiten de stad.

In de stad werd met het Pal. Farnese begonnen, maar na 1520 zakte de bouwlust en na de Sacco di Roma in 1527, toen Rome 9 maanden lang geplunderd werd door de soldaten van keizer Karel V, en de daarop volgende pestepidemie, vluchtte de overgebleven bevolking, die tot op 30.000 teruggelopen was, weg uit de hoek van de Tiber. Het Borgo kwam deze slagen nooit te boven.

De nieuwe gebouwen verschenen nu rond het Pantheon en oostelijk van de Piazza Navona in de richting van de Corso, die met de paleizen Fiano, Ruspoli en Chigi een nieuw front vormde en in het Z. een belangrijke afsluiting vond in het, door Michelangelo monumentaal bebouwde Campidoglio (Capitoolplein en -paleizen). Ook doordat buiten de Porta del Popolo, in haar verlengde, de Villa Giulia werd aangelegd, won deze N.Z.-as aan belangrijkheid. Pas in het eind van de 16de eeuw werd oostelijk van de Corso gebouwd, waar de SS. Trinità dei Monti (1485-1585) het sluitstuk was. Ook vulde zich de hoek tussen het Pal. Venezia en de Tiber.

Behalve de heuvel van het Capitool waren alle overige van de 7 heuvels van Rome nog bedekt met tuinen en akkers. De grote regulator van Rome was paus Sixtus V (1585-’90), die de straten straalsgewijs van de Piazza del Popolo uit liet aanleggen en de grote basilieken met elkaar liet verbinden door brede straten.

Van enorm belang voor de bebouwing van de nieuwe wijken was zijn aanleg van de waterleiding Aqua Felice, door Domenico Fontana, die ook de beide, wat nuchtere paleizen van het Lateraan en Quirinaal bouwde. Deze Paus liet verder de Scala Santa bouwen. In de Baroktijd volgden nu de vele paleizen (Barberini, Mattei, Pamphili), de kerken (S. Gesù, S. Andrea della Valle en S. Ignazio) en de pleinen: Piazza Navona met de S.

Agnese met haar in- en uitzwenkende gevel en de drie fonteinen, de Piazza del Popolo met de tweelingskerken aan het begin van de hoofdstraten, de Piazza del Quirinale of di Monte Cavallo met de antieke beelden van de Dioscuri en de Piazza S. Pietro met de colonnade van Bernini, die met Borromini tot de grootste architecten van deze tijd behoorde. Van de laatste zijn nog de kerk van de Universiteit en de S. Andrea delle Fratte met de, zich de hemel inschroevende torens te noemen en de S. Carlo alle Quattro Fontane.

Tot de Barok behoren ook de grote trappen naar de S. Maria in Aracoeli en naar het Capitool, evenals die van de Tiberoever, de Ripetta en de Spaanse trap naar de SS. Trinità dei Monti (1726), waar in de 18de en 19de eeuw de schilders hun modellen zochten onder de vele bloemenmeisjes, die hier haar tentjes hadden. Tot de aantrekkelijkste scheppingen behoren wel de vele fonteinen op binnenplaatsen, op hoeken van straten, en op de vele pleinen. Tot de mooiste worden gerekend de Fontana dei Fiumi op de Piazza Navona en del Tritone op de Piazza Barberini, beide van Bernini, en de indrukwekkende Fontana di Trevi, die met haar grote rotspartijen, paarden en goden en brede stromen water, het kleine plein bijna uit elkaar drukt. Als tegenhanger van de vele Barokfonteinen, met hun volle stromen water, is de Fontana delle Tartarughe (1585) te noemen, met de dunne straaltjes, zoals de Renaissance die graag zag.

In de Rococo-stijl werd op het eind van de 17de eeuw het Pal. Doria gebouwd, terwijl het Classicisme van de 18de vertegenwoordigd is in de gevels van de S. Giov. dei Fiorentini en de S. Giov. in Laterano. Eveneens uit de 18de eeuw is de Villa Albani en de gevel van de S. Maria Maggiore.

In de 19de eeuw werd de Piazza del Popolo door Valadier verfraaid en de opgang naar de Pincio gesystematiseerd. Het Pantheon en de S. Maria degli Angeli (door Michelangelo in de Thermen van Diocletianus gebouwd) werden gerestaureerd, evenals later, na de brand, de S. Paolo fuori le Mura.

Na 1870 heeft het aantal inwoners zich vervijfvoudigd zodat nieuwe wijken gebouwd moesten worden, die zo dicht op de oude pauselijke stad aansloten, dat later grote doorbraken noodzakelijk werden ten dienste van het moderne verkeer. Tijdens het fascistische regime kwam de Via dell’Impero, nu Via dei Fori Imperiali, van de Piazza Venezia tot het Colosseum, tot stand, die een uitweg bracht naar het Zuiden. Ook het theater van Marcellus en de tempels aan de Tiber werden vrijgelegd, waarlangs de Via del Mare loopt van het Campidoglio naar de Piazza Bocca della Verità. In het Borgo Vaticano kwam de doorbraak van de Tiber tot de Piazza S. Pietro tot stand. Deze vrijleggingen zijn te betreuren, omdat er historische gebouwen ten offer vielen; een grootse allure hebben zij zeker en zij hebben de ruïnenvelden binnen de grens van de moderne stad getrokken.

Monumenten

A. Kerken

De zeven grote basilieken, die sedert eeuwen de voornaamste bedevaartkerken van Rome zijn, zijn alle gesticht in de 4de eeuw en liggen min of meer aan de peripherie van de stad.

De voornaamste is de S. Pietro in Vaticano, volgens de legende door keizer Constantijn persoonlijk gesticht (324 n. Chr.) op de plaats en met materiaal van het antieke circus. Het was een vijfbeukige basiliek, met absis en een voorhof, waarin een doopbron stond met de bronzen dennenappel van het Iseum, die tegenwoordig in de Cortile (binnenhof) della Pigna van het Vaticaan is opgesteld; het baldakijn met twee pauwen staat nu in de tuinen van het Vaticaan. Plannen voor een nieuwe kerk werden door Bernardo Rossellino in 1452 al gemaakt, maar eerst in 1506 begon Bramante met de herbouw volgens zijn eigen plan, waarbij de kerk gebouwd zou worden in de vorm van een Grieks kruis, met een enorme middenkoepel en vier kleinere op de hoeken. Bij zijn dood, in 1514, stonden de middenpijlers en de bogen voor de koepel.

Hoewel er nog plannen door Raphaël en de beide bouwmeesters Sangallo gemaakt werden, werd de bouw pas in 1546 doorgezet, toen paus Paulus III de hoofdleiding opdroeg aan Michelangelo, die er tot zijn dood, in 1564, aan werkte. Door hem werd het centrale plan van Bramante zodanig gewijzigd, dat de oorspronkelijk duidelijk gescheiden ruimten van midden- en hoekkoepels een eenheid werden en in plaats van de middenas van een vierkant, de diagonaal de hoofdrichting van de kerk aangaf, wat voor de façade grote moeilijkheden opleverde. Het exterieur bracht hij in overeenstemming met de binnenruimte, waarvan de kolossaalorde voor de pilasters van de absiden werd overgenomen. De massale werking werd nog versterkt door het aanbrengen van blinde ramen en nissen. Voor de koepel had Bramante het Pantheon als voorbeeld genomen, maar Michelangelo die van de Dom in Florence. Bij zijn dood was de 16-hoekige tambour klaar, maar het zou nog tot 1590 duren vóór de koepel door Domenico Fontana gesloten werd, die er in 1592 de lantaarn op plaatste.

Nu bleek de kerk voor de eredienst te klein en paus Paulus V gaf een opdracht voor de bouw van een schip en de gevel aan Carlo Maderna, die deze zware taak op bekwame wijze tot een goed einde bracht. In 1626 werd de nieuwe S. Pieter gewijd. De fonteinen op het Pietersplein werden daar in 1609 gebouwd en de grootse colonnade van Bernini kwam in 1667 gereed. Als ingang dient een enorme voorhal met 5 deuren, waarvan de middelste bronsreliëfs van Filarete bezit. Boven deze hal ligt de Loggia della Benedizione, een grote ruimte, waar vroeger het conclave voor de pausverkiezing gehouden werd en de nieuwgekozene zich van het balkon aan de verzamelde menigte vertoonde.

Van de monumenten in de kerk zijn te noemen: de bronzen S. Petrus (13de eeuw); De Pietà van Michelangelo, de graven van Innocentius IV en Sixtus IV van Pollajuolo, waarvan de eerste thans in het museo S. Petriano is geplaatst; het baldakijn van het pauselijk altaar onder de koepel en de Kathedra S. Petri in de absis, beide van Bernini.

De oudste basiliek is de S. Giovanni in Laterano, de kathedraal van Rome en van de wereld, een vijf-schepige basiliek, gesticht tijdens Constantijn de Grote. De kerk werd vele malen verwoest en dankt haar tegenwoordige vorm aan Borromini, die haar in 1650 restaureerde, en aan Galilei, die de majestueuze, klassieke hoofdfaçade ontwierp (1736). De schilderachtige kloostergang (1222-’30) is een goed voorbeeld van de stijl der Cosmaten. Het dichtst bij het centrum ligt de S. Maria Maggiore, volgens de legende door paus Liberius gesticht op de plaats waar het in Augustus 352 gesneeuwd had, waaraan zij ook de naam S.

M. della Neve ontleent. Het is een drieschepige basiliek met kapellen, die vele verbouwingen heeft ondergaan. De barokke façade is van 1743. Boven de bogen van het middenschip zijn mozaïeken uit de 5de eeuw bewaard. Geheel Barok verbouwd is de S. Croce in Gerusalemme, zo genaamd, omdat zij door Constantijn gebouwd werd op verzoek van zijn moeder Helena, om er de relieken van de kruisiging te bewaren.

Van een verbouwing in Romaanse stijl rest de klokketoren. Eveneens Barok verbouwd is de S. Sebastiano, oorspronkelijk aan Petrus en Paulus gewijd. Deze ligt buiten de muur, evenals de S. Paolo en de S. Lorenzo.

De S. Paolo fuori le Mura is na de S. Pieter de grootste kerk van Rome en was tot 1823, toen zij geheel door brand verwoest werd, de zuiverst bewaarde Oudchristelijke basiliek, in 386 gesticht op de plaats van een kleinere kerk. In 1854 werd de herstelde kerk gewijd. De vijfschepige kerk met haar marmeren vloer en granieten zuilen maakt een grootse indruk. Het mooist is echter de goed bewaard gebleven kloostergang uit het begin van de 13de eeuw.

De S. Lorenzo fuori le Mura is samengesteld uit twee kerken. De oudste, S. Lorenzo, in 330 gesticht, had de absis naar het Westen, de tweede, della Madonna, in 432 gesticht, had de absis naar het O. en de beide absiden raakten elkaar. Paus Honorius III brak de absiden af en verenigde de kerken, waarbij hij van de S. Lorenzo het koor van de verenigde kerk maakte. De kerk werd tijdens Wereldoorlog II beschadigd, maar is thans gerestaureerd.

Van de overige ca 400 kerken van Rome zijn nog uit het einde van de 4de eeuw: de S. Pudenziana, met een absismozaïek van Christus met apostelen uit dezelfde tijd; de S. Prassede, waarin de cappella di Zenone, geheel bekleed met mozaïeken uit de 9de eeuw en het Baptisterium van S. Giovanni, een rond gebouw, misschien het nymphaeum van het antieke paleis van de Laterani, met mozaïeken uit de 5de en 7de eeuw. Uit het begin van de 4de eeuw is de S. Costanza, het later tot kerk geworden mausoleum van de dochter van Constantijn, een rond gebouw, met gewelfmozaïeken in antieke stijl met Christelijke symbolen.

Ook de S. Maria in Trastevere, de oudste aan Maria gewijde kerk en misschien de eerste officiële plaats van Christelijke eredienst, werd nog in de 4de eeuw gesticht, maar in 1140 vernieuwd. De mozaïeken van de gevel zijn uit de 12de en 13de eeuw, evenals die in het interieur.

Van de S. Clemente, die bestaat uit twee kerken boven elkaar, gebouwd boven een Mithrastempel, is de onderste kerk uit de 4de, de bovenste uit de 12de eeuw. De SS. Quattro Coronati werd gesticht in de 4de eeuw, maar heeft een kloostergang uit 1220. In de kapel van S. Silvestro zijn fresco’s van 1248.

De S. Marco, gesticht in 336, heeft een fraaie Renaissance voorhal van Majano en mozaïeken uit de 9de eeuw. In de 5de eeuw werd de S. Pietro in Vincoli gesticht door keizerin Eudoxia, als bewaarplaats voor de kettingen van de heilige. Zij werd later verbouwd. In de kerk bevindt zich het graf van Julius II met de prachtige Mozesfiguur, het geheel ontworpen door Michelangelo.

De S. Martino ai Monti werd in 500 gesticht, maar in de 16de eeuw verbouwd en beschilderd door Gaspard Poussin.

Uit de 5de eeuw dateren: de S. Sabina, in 1936 in haar oorspronkelijke vorm hersteld, met de beroemde houten deur, met gebeeldhouwde panelen uit de 5de eeuw; de S. Stefano Rotondo, een ronde kerk, gebouwd op de fundamenten van het Macellum Magnum en de S. Teodoro. Uit de 6de eeuw zijn de SS. Cosmas en Damianus, gebouwd in het templum Urbis sacrae, met fraaie mozaïeken; de S.

Maria Antiqua, eveneens in een antiek gebouw, met fresco’s van de 7de tot de 10de eeuw. Uit de 7de eeuw dateert de S. Giorgio in Velabro, terwijl de S. Maria in Aracoeli dan al wordt genoemd. Deze kerk bezit vele Renaissancegraven en wandschilderingen van Pinturricchio. Uit de 10de eeuw is de S.

Bartolommeo op het Tibereiland, later Barok verbouwd. Uit de 12de eeuw zijn de S. Maria in Cosmedin, die echter al vóór de 6de eeuw genoemd is, maar haar tegenwoordig uiterlijk, evenals de mooie campanile, aan de 12de eeuw dankt. De SS. Giovanni e Paolo heeft een Lombardisch uiterlijk en stamt ook uit de 12de eeuw, maar staat op het huis van de beide heiligen, waar nog fresco’s uit de 2de en 4de eeuw bewaard zijn. In de enige Gothische kerk, de S.

M. sopra Minerva (1285) staat de Christusfiguur van Michelangelo. Verder zijn er graven van pausen, dat van Fra Angelico en muurschilderingen van Filippino Lippi.

Uit de Renaissance zijn te noemen: de S. Agostino (1479); de S. Lorenzo in Damaso in het Pal. della Cancellaria, gebouwd door Bramante, 1495; de S. Maria del Popolo (1477), met de Capella Chigi naar ontwerp van Raphael en met fresco’s van Pinturricchio; de S. Maria dell’Anima van Giul. da Sangallo, 1500-’14; S. Maria di Loreto, een centrale bouw van A. da Sangallo, 1507; de S.

Maria della Pace, met de Barokke voorhal van Pietro da Cortona en de fresco’s van Raphael; de S. Pietro in Montorio, de Spaanse nationale kerk (1500), met fresco’s van S. del Piombo en kloostergang met het Tempietto van Bramante; de S. Maria degli Angeli door Michelangelo, in een zaal van de Thermen van Diocletianus gebouwd.

Barokkerken zijn: de Il Gesù, de hoofdkerk van de Jezuïeten (1568) van Vignola; S. Andrea della Valle (1591); de S. Carlo di Catinari (1612), beide met fresco’s van Domenichino en fraaie koepels; de S. Carlo al Corso (1612); de S. Ignazio (1625-’75) met prachtige koepelschildering van Pozzo; de S. Giovanni dei Fiorentini, naar het plan van Michelangelo door della Porta voltooid; de S.

Luigi dei Francesi (1589) van G. della Porta, met fresco’s van Domenichino; de S. Maria della Vittoria (1620), met de beroemde groep van de H. Theresa met de engel, van Bernini.

B. Profane gebouwen

Tot de pauselijke paleizen behoort behalve het Vaticaan nog het Lateraan door Fontana, waarin sedert 1844 het Museo Profano en Cristiano zijn ondergebracht, tot welker beider verzameling een groot aantal fraaie sarcophagen behoort. Pauselijk bezit is ook nog de Cancelleria, onder Sixtus IV voor de kardinaal Riario gebouwd. Dit paleis met zijn fraaie binnenplaats met de elegante galerijen is zowel aan Alberti als aan Bramante toegeschreven.

De belangrijkste overige paleizen: het Pal. Venezia (1455), oorspronkelijk pauselijke woning, was achtereenvolgens ambassade van de Venetianen en van de Oostenrijkers (1797-1915). Thans behoort het aan de Italiaanse regering. Ondanks de elegante Renaissanceramen en -vensters heeft het een streng karakter. De onvoltooide binnenhof wordt toegeschreven aan G. da Majano.

Er zijn thans verschillende paleizen en hun collecties te bezichtigen: het Pal. Giraud-Torlonia (1496-1504), reproductie van de Cancelleria door A. Montecavallo; het Pal. Farnese en het Pal. della Farnesina (zie Farnese); de Villa Madama (1516/’17), onvoltooid gebleven naar plannen van Raphaël, verbouwing A. da Sangallo, later in bezit van Madama Margherita di Parma, aan wie de naam ontleend is, gerestaureerd; het Pal. Massimo alle Colonne (1535), een geraffineerde oplossing van B. Peruzzi voor een ongelukkig stuk grond; de Paleizen van het Capitool (zie Capitool); het Pal.

Spada (1540) door G. Mazzoni, gerest. door Borromini, met een zuilengalerij met bedrieglijk perspectief; de Villa Medici (1544) door Lippi, thans Franse Academie; de Villa di Papa Giulio III (1551-’53) door Vignola en Ammanati, thans museum van praeromeinse verzamelingen; het Collegio Romano (1585) door Ammanati; het Pal. Quirinale (1574-1635), waaraan Fontana, Maderna en Bernini gewerkt hebben, was oorspronkelijk zomerresidentie van de pausen, van 1870-1946 koninklijk paleis en thans woning van de president van de republiek.

Uit de 17de eeuw dateren: de Villa Borghese aangelegd door Scipione Borghese, het park, waarin het Casino Borghese (1605-1613) door G. Vasanzio, thans museum (zie Borghese); het Pal. Rospigliosi (1603, later voltooid door Maderna) met fresco van Aurora van G. Reni, in het Casino; het Pal. Mattei (1620) van Maderna; het Pal. Barberini (1625-’33) door Maderna en Bernini bevat de Galleria B.; het Pal.

Pamphili (1650) door Rainaldi; het Pal. Montecitorio (1650), door Bernini, thans kamer van gedeputeerden; het Pal. di Propaganda Fide, door Bernini en Borromini; het Pal. Doria (1435-1690) door Bramante(?) en Valvassori, bevat een prachtige verzameling kunstvoorwerpen. Uit de 18de eeuw zijn: de Villa Albani (1737), door Marchionni, met verz. antieken en het Pal. Corsini (1730), door Fuga.

De belangrijkste poorten zijn: de Porta del Popolo (1561) van Vignola, 1870 vergroot; de Porta Pia (1564), ontwerp van Michelangelo; de Porta S. Giovanni (1574) en de Porta Portese (1643). Van de bruggen is de Ponte S. Angelo de fraaiste, met op de balustrade beelden van Bernini. Van de beide Tiber eilandbruggen is de Ponte Quattro Capi nog ongeveer antiek, terwijl de andere, de Ponte S. Bartolommeo, in 1890 verbouwd is. De Ponte Sisto is van 1474 en in 1874 verbouwd.

Culturele instellingen: de Accademia Nazionale dei Lincei (1603 gesticht); de Acc. S. Cecilia (1584); de Insigne Acc. di S. Luca (1577 vernieuwd); de Acc. degli Arcadi (1690); de Acc. Tiberina; de Acc. Pontificia di archeologia; de Congregazione artistica dei Virtuosi al Pantheon (1543); de Associazione Archeologica Romana; de R.

Comitato Naz. di Scienze storiche; het R. Instituto de Archeologia e Storia dell’Arte; het Instituto storico Italiano. Verder hebben Amerika en vele Europese staten academies en instituten voor geschiedenis en kunst opgericht te Rome.

De belangrijkste bibliotheken zijn: de Biblioteca Apostolica Vaticana; de Bibl. Vittorio Emmanuele (1875 samengesteld uit biblioteken van opgeheven kloosters); de Bibl. Casatanense (S. Maria sopra Minerva); de Bibl. Angelica (klooster S. Agostino); de Alessandrina (Universiteits-bibl.), voorts de vele biblioteken van academies, instituten, staats- en kerkelijke instellingen.

De voornaamste musea zijn:

A. van de kerkelijke staat:

de Pinacoteca Vaticana; het Museo Cristiano Lateranense; het Museo profano Lateranense; het Museo Chiaramonti; het Museo Pio-Clementino; het Museo Petriano;

B. Van de staat:

Antiek: het Mus. naz. di Villa Giulia; het mus. naz. romano delle Terme; het Antiqario Forense; het Museo Capitolino de Scultura; het Mus. del Pal. dei Conservatori.

Modern: Mus. en Gall. Borghese; de Gall. Corsini; de Gall. Spada; het Mus. naz. di Castel S. Angelo; het Mus. del Pal. Venezia; de Gall. naz. d’Arte Moderna.

C. Particuliere collecties: de Gall. Colonna; de Gall. Barberini; de Gall. Doria Pamphili; de Gall. Pallavicini.
F. B. DE VRIES

Lit.: Uit de onafzienbare grote hoeveelh. lit. kiezen wij:

F. Gregorovius, Geschichte der Stadt Rom im Mittelalter, 8 Bde (Stuttgart-Berlin 1894, 1903); A. Riegl, Barockkunst in Rom (Wien 1907); L. von Pastor, Die Stadt Rom zu Ende der Renaissance (Freiburg 1925); F. A. Kauffmann, Roms ewiges Antlitz (Berlin 1940); L. Curtius, Das antike Rom (Wien 1942); E. L. Dunbar, Rom (Berlin 1943); K. van Genechten. Het antieke Rome (1949); G. Lugli, Roma nei suoi monumenti (Roma 1950); Guida del Touring Club Italiano, Roma e Dintorni (Milano 1950); L. Bruhns, Die Kunst der Stadt Rom (Wien 1952). Geïll. werken: G. B. Piranesi, Le antichità romane 4 dln (1756); F. Hermanin, die Stadt Rom im 15 u. 16 Jahrh. (Leipzig 1911); A. Bartoli, Cento Vedute di Roma antica (Firenze 1911); H. Egger, Römische Veduten 2 Bde (leipzig Wien 1911-’31); C. Huelsen u. H. Egger, Das römische Skizzenbuch d. M. v. Heemskerck (Berlin 1913-1916); A. Bartoli, I monumenti ant. di Roma nei disegni degli Uffizi di Firenze, 5 dln (Roma 1914).

Geschiedenis

Sedert 476 n. Chr. (voor de oudere geschiedenis zie Romeinse Rijk).

De invallen van de Germanen, die Rome in 410 en 455 plunderden, veranderden slechts weinig aan het bestuur van de stad. Zowel onder Odoakar als onder Theodorik bleven de senaat en de consuls aan het hoofd en vertegenwoordigde een prefect de koning van Italië. Theodorik deed veel tot bewaring der klassieke gebouwen. Gedurende de oorlog der Oost-Goten met de Byzantijnen werd Rome van 526-552 vijfmaal belegerd en veroverd, waarbij tal van gebouwen verwoest werden en de bevolking aanmerkelijk afnam. Toen de stad in 555 de Byzantijnse keizer, Justitianus, erkende, was het getal inwoners niet meer dan 30.000-40.000. De oude adel was door armoede verdwenen.

Onder de Byzantijnen werd Rome door de exarch vanuit Ravenna bestuurd. De bisschop, die door de Pragmatieke Sanctie van 554 invloed had gekregen op het provincie- en stadsbestuur en streefde naar de suprematie over de gehele Kerk in het Westen, zag zijn macht aanzienlijk toenemen toen door de veroveringen van de Langobarden de macht van de keizer verdween en Rome op zichzelf bleef aangewezen.

De paus benoemde zelf de ambtenaren en van 559-772 was er geen prefect en geen senaat, waarschijnlijk omdat de paus toen alle macht bezat. Door het verbond van de paus met de Karolingers werd zijn aanzien nog vergroot, terwijl het oppertoezicht van de Frankische keizers hem toch practisch anafhankelijk liet. In die tijd ontstaat een nieuwe adel, door pauselijke schenkingen, en deze adellijke families versterken haar invloed dank zij de twisten, die bij elke nieuwe pauskeuze ontstaan, vooral in de tijd, dat de Karolingen hun gezag verliezen (9de en 10de eeuw) (zie Marozia en Alberich). De paus komt vaak vijandig tegenover de stad en haar aristocratie te staan, vooral als na de plundering van de wijk rechts van de Tiber door de Saracenen (846) paus Leo IV dit gedeelte afzonderlijk versterkt (Città leonina). Keizer Otto I stelde bij de pauskeuze zijn eigen invloed in de plaats van die van de adel. Vooral zijn kleinzoon Otto III had weer te strijden met de aanmatiging van de Romeinse adel.

In 998 werd de opstand van Crescentius bloedig gedempt, maar na de dood van Otto III (1002) maakten de graven van Tusculum zich van het gezag meester en plaatsten pausen van hun keuze op de Heilige Stoel. De verwoeste en vervallen gebouwen der Oudheid werden door adellijke geslachten in burchten herschapen. Nogmaals bevrijdde een Duits koning, Hendrik III, in 1045 de stad en de paus van de heerschappij van de adel. Eerst in 1059 werd de verkiezing van een paus aan de invloed van de adel (en tegelijk aan die van de keizer) onttrokken, door haar aan het college van kardinalen op te dragen. Het Romeinse volk schaarde zich aan de zijde van de paus en verloste Gregorius VII op Kerstmis 1075 uit de handen van Cencius, het hoofd van de verbitterde Romeinse adel. Toen in 1083 keizer Hendrik IV Rome veroverd en Gregorius op de Engelenburg omsingeld had, riep deze de Normandiërs van Robert Guiscard te hulp, die in 1084 de paus bevrijdden, doch Rome op vreselijke wijze verwoestten en een groot bloedbad aanrichtten.

De stad werd het toneel van straatgevechten tussen de aanhangers van Gregorius en van de tegenpausen. Eindelijk behaalde Urbanus II, geholpen door het geslacht Pierleone, de overwinning en deed zijn intocht binnen Rome. Daarop volgde weer onder Paschalis II een tijd van hevige gevechten tussen adel en volk, paus en keizer, elk op zijn beurt gesteund door de Normandiërs. De Frangipani en Pierleoni voerden strijd om de meeste invloed bij het verkiezen van een paus, terwijl tegenpausen elkaar bestreden. Het volk, geleid door de Pierleoni, sloot de paus buiten de stad, de uit de lagere klassen gekozen senaat, bijgestaan door een raad en een burgervergadering, regeerde Rome volkomen en men spreekt van een Romeinse republiek (1143).

Eerst in 1156 kon Hadrianus IV, na een verdrag met de Senaat en de burgerij, Rome weer binnentrekken. Keizer Frederik Barbarossa stond meestal aan de zijde van Rome tegenover de paus, zodat het volk zijn macht en zelfstandigheid kon vergroten. In 1167 werd echter het leger der stad door de keizerlijken verslagen bij Tusculum en kon de keizer een paus naar zijn keuze installeren; na zijn nederlaag bij Legnano keerde echter paus Alexander III in triomf terug. Zijn opvolgers hebben weer heftig strijd moeten voeren en Senaat en prefect beheersen de stad, totdat Innocentius III (1198-1216) alle opstanden onderdrukt en een Senaat van weinig leden, door hem gekozen, alle macht geeft.

Tijdens keizer Frederik II, die in felle strijd met de paus was, wisselen Ghibellijnen (de familie Colonna) en Welfen (Orsini’s) elkaar af als regerende senatoren, keizer en paus worden evenzeer gewantrouwd. Korte tijd weet de Bolognese edelman Brancaleone, door het volk tegen de adel te hulp geroepen (zie Podestà), het gezag met meedogenloze strengheid te handhaven. Hij geeft grote macht aan de gilden, vermoordt vele edelen, maar wordt om zijn tyrannie tijdelijk verjaagd (1255-1257). Na zijn dood (1258) ontstonden weder hevige burgertwisten: de Ghibellijnen benoemden Manfred van Sicilië tot senator en de Welfen Karel van Anjou, die in 1264 het Capitool in bezit nam en er tot 1282 met gestrengheid heerschappij voerde. Na die tijd werden de senatoren, uit de Colonna’s, door de pausen benoemd.

Na het conflict tussen Bonifacius VIII en Philips IV van Frankrijk verplaatste Clemens V de H. Stoel naar Avignon (1309), wat te Rome de vrije teugel liet aan bloedige twisten tussen adel en volk, waarin de stad hulp zocht bij keizer Hendrik VII en later bij Lodewijk van Beieren, maar geen der partijen slaagde er in blijvend de macht in handen te krijgen. De paus deed een beroep op Robert van Napels, die in 1327 de stad veroverde. De poging van Cola di Rienzi (1347-’54) had aanvankelijk enig succes, omdat de denkbeeldige macht van het oude Rome hem en het volk enige tijd met geestdrift en offervaardigheid vervulde, doch de door de paus opgestookte adel bracht de volkstribuun ten val. In de bloedige burgeroorlogen was het geslacht Colonna bijna te gronde gericht en de macht van de leenadel vernietigd, zodat kardinaal Albornoz (1357) in staat was met behulp van soldaten (de „banderesi” met hun huurtroepen) de rust te doen terugkeren en in 1362 de heerschappij van de paus te herstellen. Het schisma (1378) deed de strijd nogmaals ontbranden tussen paus en tegenpaus.

De Colonna’s en de Orsini’s streden om het gezag in de stad, waarbij de Romeinse paus de hulp inriep van Ladislaus van Napels, die de stad enige malen innam. Door het uitschrijven van jubeljaren werd de bevolking voor de paus gewonnen. Eindelijk werd door de keus van Martinus V, uit het geslacht Colonna, op het concilie van Konstanz in 1417, aan het schisma een einde gemaakt en te Rome de vrede hersteld. Ook met Napels werd vrede gesloten. Het verarmde volk en de geruïneerde adel waren bereid zich geheel aan de wereldlijke macht van de paus te onderwerpen. Alleen tijdens het tweede schisma, onder paus Eugenius IV (1431-1447) was er nog een ogenblik een Romeinse republiek.

Sixtus IV (1471 -’84) roeide de laatste Colonna’s uit, Alexander VI (1492-1503) de Orsini’s. De republikeinse instellingen bleven nog alleen in naam behouden, de enige meester van de stad was nu de paus, en dit bleef zo tot aan het Franse tijdperk. Met Nicolaas V begon het eigenlijke tijdperk der Renaissance. Bouwmeesters en schilders werden geroepen, de muren, bruggen en fonteinen hersteld, de kerken gerestaureerd en met schilderwerk versierd, met de herbouw van het Vaticaan een aanvang gemaakt en de Vaticaanse bibliotheek gesticht. Pius II bedreigde de beschadiging der antieke monumenten met kerkelijke en wereldlijke straffen. Uit de gehele Christelijke wereld vloeiden verbazende sommen toe, zij dienden ook tot versiering der stad.

Onder Julius II (1503-1513), die Italië onder het pauselijke gezag tot eenheid wilde brengen, werd een aanvang gemaakt met de bouw der St Pieterskerk. Naast de kunst kwam ook de wetenschap tot bloei. Het aantal inwoners klom (1526) tot 55.000. Doch de verovering en plundering van Rome door de troepen van Karel V in 1527 (Sacco di Roma) verhinderden voor een tijd de verdere ontwikkeling.

Onder Paulus III (1534-1549) nam reeds de kerkelijke restauratie een aanvang. Nog heerste er het nepotisme en bedreigde de tyrannie der rivaliserende families vaak de veiligheid der stad. Tegen de ketterij werd streng opgetreden en alle ongehoorzaamheid aan de paus tijdens Paulus IV zo streng gestraft, dat bij zijn dood een heftig oproer uitbrak, dat mede veroorzaakt werd door de zware belastingen op de bevolking gelegd. Onder Pius V (1566-1572) behaalde de streng kerkelijke richting de overwinning. Hij verbood alle openbare toneelvertoningen, wilde door strenge wetten de zedelijkheid bevorderen en handhaafde de Inquisitie met onmeedogende strengheid.

Sixtus V (1585-1590) trachtte de welvaart van Rome te bevorderen; hij verbeterde de veiligheid en de rechtsbedeling, bevorderde de nijverheid en de landbouw, bracht de geldzaken in orde door grote spaarzaamheid en deed een groot aantal gebouwen verrijzen, nodig ook omdat Rome (90.000 inw.) meer dan ooit tijdens de Contrareformatie het middelpunt van het Katholieke Europa was. Ook bleef het door zijn overlevering en door zijn kunstschatten het middelpunt der beeldende kunst en een centrum van kunstenaars uit alle landen. Onder de Contrareformatie droeg echter het pauselijk bestuur er weinig toe bij, het volk aan het culturele leven deel te laten hebben. De rijkdommen kwamen door de gunst der pausen aan enkele aanzienlijke geslachten of aan kerken en kloosters. De Farnese’s, Aldobrandini’s, Borghese’s, Barberini’s, Ludovici’s, enz. bewoonden prachtige paleizen en villa’s en baadden in weelde, terwijl het volk een armoedig leven rekte door de aalmoezen der rijken en de bijstand der kloosters. Ook nog in de 18de eeuw was er rijkdom, getuige de vele barokkerken en paleizen; het aantal inwoners steeg zelfs tot 161.000 (1784). Maar een tijd van achteruitgang brak aan toen in 1798 Rome door de Fransen bezet werd, die vele kunstwerken uit het Vaticaan en het Capitool naar Parijs vervoerden en er de Romeinse republiek deden uitroepen.

In Sept. 1799 werd de stad voor de Napolitanen ontruimd, waarop paus Pius VII er weder zijn intocht deed. In 1808 veroverden de Fransen nogmaals Rome, dat tot „tweede stad” van het Franse keizerrijk werd verheven. De Franse wetten werden er ingevoerd, vele misbruiken afgeschaft en de bedelarij bestreden, terwijl voor opdelvingen en verzamelingen veel gedaan werd, maar het aantal inwoners daalde tot 117.000 (1812).

Na de terugkeer van Pius VII (2 Mei 1814) werd Rome weer onderworpen aan het absolute gezag van de paus. Met grote strengheid werd alle verzet onderdrukt. De geestelijkheid regeerde in de gehele Kerkelijke Staat en slechts op de belangen der Kerk werd gelet. De hoop dat Pius IX een meer liberaal bestuur zou voeren vervloog weldra. Wel was de paus bij het eerste uitbreken van de opstandige beweging bereid enigszins toe te geven: 14 Mrt 1848 werden een liberaal ministerie en een nieuw stadsbestuur ingesteld. Daarna echter kwam de paus op zijn besluit terug; de benoeming van Rossi tot minister baatte niet meer om de ontevredenheid te bezweren. Rossi werd vermoord (Nov. 1848), Pius IX vluchtte en 9 Febr. 1849 werd de Romeinse republiek uitgeroepen, onder leiding van Garibaldi en Mazzini, die echter de zeer revolutionnaire massa niet konden bevredigen.

Op verzoek van de paus greep Frankrijk in en troepen onder Oudinot belegerden de stad, die zich hardnekkig verdedigde (April - Juli 1849). Eerst 3 Juli kon Oudinot binnendringen. Nu werd de pauselijke heerschappij hersteld, maar eerst 12 Apr. 1850 kwam Pius IX weder binnen de muren van Rome. Vele Romeinen werden in hechtenis genomen, velen verlieten de stad. Toen Italië in 1859 weder tot een nationaal leven ontwaakt en tot eenheid gekomen was, verlangde het Rome tot hoofdstad, doch de pauselijke regering werd door de Fransen staande gehouden, ondanks de aanvallen van Garibaldi. Doch 20 Sept. 1870, toen de Fransen de Kerkelijke Staat verlaten hadden, trokken de Italianen onder generaal Cadorna de stad binnen, nadat de pauselijke troepen een korte tegenstand geboden en de Italianen bij de Porta Pia een bres geschoten hadden.

31 Dec. bezocht Victor Emanuel voor de eerste maal Rome, dat 26 Jan. 1871 tot hoofdstad van Italië werd verklaard. De koning vestigde zijn residentie in het Quirinaal, en de ministeries, alsmede de beide Kamers, verplaatsten hun zetels naar Rome, waar onderscheiden kloosters ruimte verschaften aan de ambtenaren. De Italiaanse regering liet de opgravingen op de Palatijnse heuvel en op het Forum Romanum met ruimer middelen en meer naar een vast stelsel voortzetten dan de pausen voorheen. Tevens werd naar een weloverwogen plan besloten tot verbouwing der stad. De normalisering van de Tiber maakte de sloping van schilderachtige stadsgedeelten nodig. Dit werk werd onder Mussolini met kracht en ijver voortgezet; de stad kreeg een meer modern aanzien, ook door het verbeterde verkeer. In 1929 werd de souvereiniteit van de paus over de Vaticaanstad hersteld en dit deel dus aan Rome onttrokken (zie Kerkelijke Staat).

DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: H. Jordan en Chr. Hülsen, Topographie der Stadt Rom in Altertum (1871-1907); O. Richter, Topographie der Stadt Rom (2de druk, 1901); G. Lugli, I monumenti antichi di Roma, I (2de druk, 1931); II (1934); S. B.

Platner en Th. Ashby, A Topographical Dictionary of Ancient Rome (1929); A. W. Van Buren, Ancient Rome as revealed by Recent Discoveries (1936); H. M. R.

Leopold, De geographische en oeconomische oorzaken van het ontstaan van Rome: Meded. Ned. Inst. te Rome, 2de reeks V (1935); H. Thédenat, Le Forum romain et les forums impériaux (1923); Chr. Hülsen, Forum und Palatin (1926); Th. Ashby, The Aquaducts of Ancient Rome (1935); Kämmel, Rom und die Campagna (Bielefeld 1902); A. de Waal, Roma Sacra.

Die ewige Stadt in ihren christlichen Denkmälern (2de druk, München 1905); Gregorovius, Geschichte der Stadt Rom im Mittelalter (5de dr. Stuttgart 1903 vlgg.); Rössler, Grundrisz einer Geschichte Roms im Mittelalter (1909); Miller, Mediaeval Rome (1902); Rodocanachi, Les institutions communales de Rome sous la papauté (Paris 1902); Idem, Le Capitole Romain antique et moderne (Paris 1904); Idem, Histoire de Rome, 1354-1471 (1922); Diehl, Etudes sur l’administration byzantine (1888); L. Halphen, Etudes sur l’administration de Rome au Moyen-Age (1907); Luchaire, Innocent III, Rome et l’Italië (1904); Madelin, La Rome de Napoléon, 1809 à 1814 (Paris 1906); Calvi, Bibliogr. generale di Roma (Roma 1905 vlgg.; van de M.E. tot 1846, 3 dln versch.); Zacher, Rom als Kunststätte (2de dr., Berlin 1907); Idem, Römisches Volksleben der Gegenwart (Stuttgart 1910); Hülsen, Die neuesten Ausgrabungen auf dem Forum Romanum (Rom 1918); Idem, Die Thermen des Agrippa (Rom 1910); Ludwig von Pastor, Die Stadt Rom zu Ende der Renaissance (Freiburg 1916). Een modern standaardwerk is: Storia di Roma (Bologna 1938 e.v.) waarvan tot 1953 verschenen zijn dl 2, 3, 5, 7-13, 21-30.

< >