Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Japan

betekenis & definitie

eilandenrijk in de Grote of Stille Oceaan, dat tot aan Eurazië een oostelijke tegenhanger vormt van het Britse eilandenrijk. In de Oudheid heette het Ojasjima (Oyashima), d.i. de „Grote Acht Eilanden” of ook wel Toyoasjiwara-no-Mizuho-no-kuni, d.i. het „Land van de Welige Rietvlakten”.

De naam Japan ontstond uit het door Marco Polo overgebrachte woord Zipangu, dat werd afgeleid van de naam Dzjipönukwo (Jipön), die de Chinezen aan het oostelijke eilandenrijk gaven en die betekent: opgaande zon (Land van de Rijzende Zon; Land van de Morgenzon; het Oosten). Ongeveer in het eind van de 6de eeuw schijnt deze naam, toen de Japanners wetenschappelijk contact met China zochten, door hen te zijn overgenomen en geleidelijk te zijn gewijzigd in Nippon, Nihon of Dai Nihon, d.i. Groot-Japan.

De oppervlakte van het naoorlogse Japan bedraagt 368 589 km (1948) met ruim 80 millioen inwoners.

Het eigenlijke Japan van vóór de capitulatie (Aug. 1945), dat 381 932 km2 (zonder wateren 380 579 km2) groot was en (1940) ruim 73 millioen inw. telde, omvatte bijna 4000 eilanden en bestond uit het hoofdeiland Hondo of Honsjoe (Honshu), de eilanden Sjikokoe (Shikoku), Kioesjoe (Kyushu), Hokkaido of Jesso (Jezo), de Koerilen (Tchishima), de Rioekioe- of Loetsjoe-eilanden (Ryukyu, of Luchu), verder Awadzji, Sado, Oki, Iki, Tsoesjima, Kosjikisjima, Amakoesasjima, Gotosjima, Tanegasjima, Dzjakoesjima, Sjitchito, en de Bonin-eilanden (of Ogasawaradzjima). Verder had Japan zich sedert 1895 een reeks van koloniën verworven: in 1895 Formosa (Taiwan) en de Pescadores (Hokoto); in 1905 Kwantoeng (Kwanto), Zuid-Sachalin (Karafoeto) en opperheerschappij over Korea (Chosen); 1910 annexatie van Korea en inbezitneming van de Zuidmantsjoerijse spoorweg; 1920 mandaat over de Carolinen, Marianen en Marshall-eilanden (voorheen Duits); 1934 stichting van de nieuwe staat Mantsjoekwo en de opperheerschappij van Japan en uitbreiding van de Japanse macht in Mongolië en Noord-China. Bovendien had Japan van 1914-1922 het vroeger Duitse pachtgebied Kiautsjou in bezit.

Japan strekte zich in de Grote Oceaan uit tussen 210 45' (zuidpunt Formosa) en 50° 56' N.Br. (Ayito) en tussen 1290 18' (westpunt van de Pescadores) en 156° 32' O.L. v. Gr. (Sjoeinskoe en de Koerilen). De totale oppervlakte van het Japanse keizerrijk bedroeg voor Wereldoorlog II 674854 km2, het aantal inwoners (1940) ruim 105 millioen. Naast de ruim 73 millioen zielen van het eigenlijke Japan, telde Korea 24 326 000 inw., Kwantoeng (exclusief de ca 600 000 zielen in de 280 km2 grote zone van de Zuidmantsjoerijse spoorweg) 1 367 000 inw. en Karafoeto 415 000 inw.

Bij de capitulatie moest Japan afzien van zijn veroveringen op het vasteland van Azië, van Formosa, van de Pescadores, van de Mandaat-eilanden, van Zuid-Sachalin en van de Koerilen.

Kusten

De totale kustlengte van de vier grote eilanden bedraagt ruim 13 000 km. Het sterkst geleed zijn de zuid- en de westkusten. De oostkust is over het geheel vlak en ondiep, behalve tussen de Sendaibaai en de Tsoegaroe Straat; de westkust heeft baaien en havens (echter des winters, door de moesson, niet steeds gemakkelijk te bereiken).

Bodemgesteldheid

Japan is in zijn geheel te beschouwen als de hoge oostelijke, tot een gebergte opgeperste rand van het oostelijke grote landblok (schol) van Azië, dat min of meer gekanteld is, zodat het westelijk deel onder de zee is gedompeld (de Japanse Zee). Ook de noordelijke en zuidelijk aansluitende eilandenbogen en schiereilanden (Kamsjatka) zijn als zodanig te beschouwen. Zij vinden hun voortzetting of hun tegenhangers op het vasteland. Op de hoge oostelijke randen, die door breuken zijn doortrokken, rusten tal van vulkanen.

Japan is een opgeheven oud plooiingsgebied, dat ook thans weer grotendeels als bergland zich voordoet, één aaneenschakeling van bergen, bergruggen en dalen, kleine plateau’s en kleine laagvlakten. En van de voor gesloten bewoning meer geschikte vlakten en heuvellandschappen is nog 70 pct in het hoogland te vinden en slechts 30 pct in de lage landen. Een 200 km lange tectonische slenk (de „Fossa Magna”) loopt van N.W. naar Z.O. door het hoofdeiland. Het bergland bestaat hoofdzakelijk uit palaeozoïsche (leisteen, grauwacke, kwartsieten, kalksteen) en mesozoïsche sedimentgesteenten, die weer rusten op oude gneisen en waarin hier en daar grote granietmassieven zijn ingeperst. Vooral in Midden- en Zuid-Hondo is veel graniet. Diabaas en jongere eruptiefgesteenten (meest trachiet, andesiet, enz.) zijn er veel in Noord-Hondo en op Kioesjoe.

Het grootste deel van de bergen en kammen komt niet boven 2000 m, enkele uitgezonderd, zoals het kristallijne Hida-gebergte in Zuid-Hondo (tot 3200 m), ook wel Japanse Alpen genoemd. Als hoeksteen van de vulkanenreeks van de Fossa Magna is de 3778 m hoge Foedji-jama in Z.O. Hondo te beschouwen. Zijn top is steeds met sneeuw bedekt. Verder zijn er op Hondo nog: de Ontake (3185 m), de Norikuratake (3166 m), de Tatejama (2936 m), de Wasjigatake (2880 m). In het geheel zijn er in Japan meer dan 200 vulkanen, waarvan nog 63 als werkzaam te boek staan.

In verband met de tectonische en de vulkanische verhoudingen zijn er in Japan talloze aardbevingen (o.a. op 21 Dec. 1946) en (in de diepe geosynclinale diepzeetroggen aan de Z.O. zijde) ook vele zeebevingen. Per jaar komen er gemiddeld bijna 1500 voor. Veelal zijn zij verschrikkelijk in haar verwoestende gevolgen (bijv. de verwoesting van Yokosoeka, Yokohama en Tokio op 1 Sept. 1923). Bijzonder rijk is het land aan de meest verschillende minerale bronnen, w.o. ook veel zwavelbronnen. Beroemde radiumbronnen zijn er te Koesatsoe, Yoemoto en Beppoe.

Rivieren en meren.

Er zijn vele, doch meest korte rivieren, met een sterk verloop, veel watervallen en sterke zand- en slibafvoer. De sneeuwsmelting en de moessonregens veroorzaken vaak grote overstromingen. In de loop der tijden hebben de rivieren dan ook talloze kleine vlakten opgebouwd, maar deze — na vestiging der mensen — ook weder herhaaldelijk overstroomd.

Klimaat

Door de ligging vindt men in Japan zeer grote temperatuurverschillen tussen noord en zuid. Terwijl Hakodate op Hokkaido een gemiddelde jaartemperatuur heeft van 8,3 gr. C., is deze van Niigata op de westkust 12,5 gr. C., van Tokio op de oostkust 13,8 gr. C., van Hirosjima in het Z.W. 14,5 gr. C. en van Kagosjima (in ZuidKioesjoe) 16,4 gr.

C. Japan ligt grotendeels op de subtropische— Middellandse Zee — breedte; toch is door de zomerse natte moesson de toestand hier geheel anders. De warmste maand is door de vochtigheid van Juli verschoven naar Aug.; de koudste maand is door de continentale droge moesson meest Jan., doch voor enkele westkustplaatsen toch, doordat deze westmoesson daar de invloed van de zee brengt, verschoven naar Febr.: Kanazawa Febr. 2,1 gr. G.; Niigata Febr. 1,4gr. C.; ook voor Nemoeroe in het N.O. van Hokkaido is Febr. het koudst met — 5,3 gr. C., door de invloed van een polaire koude zeestroom (de „Tchisjmastroom”) met een temperatuur van minder dan 5 gr.

C. De Aug.-temperaturen lopen door de oceanische invloed (de warme Koerosjiwo of „Zwarte stroom” brengt warmte en grote luchtvochtigheid tot voorbij Yokohama) veel minder uiteen: Nagasaki 26,8 gr. C., Tokio 25,4 gr. C. Over het geheel is de winter daar de droge tijd. Alleen is daar de oostkust, vooral tegen het gebergte, vochtiger en valt er vooral veel sneeuw.

Voor Kanazawa en Niigata is met resp. 37 cm en 23 cm Dec. zelfs de vochtigste maand. Op Hokkaido is Sept. de regenrijkste maand met 10-14 cm regen. Voor Arita is het echter weer Juli met 20 cm. Voor het Z. en Z.O. echter meest Juni, maar ook Sept. heeft veel regen. Zelfs is voor Tokio Sept. de regenrijkste maand en Jan. het droogst met 5 cm. In de overgangstijd, vooral in voorjaar en najaar, komen gevaarlijke en verwoestende stormen, „taifoens”, in het bijzonder in het Z. veel voor.

H. A. BOMER

Plantenkleed

Dank zij het milde, gelijkmatige klimaat en de overvloedige, goed verdeelde regenval is Japan van nature een bosrijk land, en ondanks de dichte bevolking van het laagland vindt men alom een rijke boomgroei. In Zuid-Japan komen nog veel Maleise typen, zoals Cycas, palmen, bamboesoorten enz., voor, maar over het algemeen is de flora die van een gematigd klimaat.

Opvallend is de overeenstemming met het plantenkleed van de oostelijke V.S. Het zuidelijkste eiland Kioesjoe is het rijkst aan Maleise typen. Het bos bestaat hier bijna geheel uit breedbladige, altijd groene soorten, vooral eiken, voorts Lauraceeên, zoals de Kamferboom (Cinnamomum Camphora), Theaceeën, zoals de Camellia, Magnoliaceeën, Pitlosporum Tobira enz. Talrijke epiphytische varens en Orchideeën (Dendrobium, Malaxis enz.), verder Scitamineeën, pepersoorten en Begonia's doen sterk aan de tropen denken. In de nabijheid van de grote steden op het hoofdeiland is van de natuurlijke vegetatie niet veel meer over, al zijn nog wel merkwaardige vondsten te doen, zoals de fraaie Houttuynia cordata en de forse Lilium auratum. Prachtig zijn de tuinen, met kersen en Wistaria in het voorjaar, soorten van Iris, Lotos en Ipomoea in de zomer en Chrysanthemums in de herfst en waarin verschillende palmen, bamboe-soorten, bananen, oleanders en Gardenia nog buiten gedijen. De gewoonste boomsoort langs de wegen en in de parken is de Pinus densiflora, geweldige exemplaren van de Ginkgo vindt men bij de tempels.

In de bergen, die slechts dun bevolkt zijn, ziet men de natuurlijke vegetatie op haar best. Bij Nikko heeft men prachtig bos van Cryptomeria japonica en voorts tot ca 1200 m vooral loofbos uit loofafwerpende soorten als esdoorns, beuken en eiken en fraai bloeiende struiken als Comus kousa, jasmijn, Deutzia en Weigelia, daarboven nog een Rhododendrongordel. Het noordelijkste eiland, Hokkaido, heeft een veel koeler klimaat en de vegetatie gelijkt merkwaardig op die van de noordoostelijke V.S. Bijna alle bomen, iepen, eiken, esdoorns, beuken, magnolia's zijn verwant met Amerikaanse soorten en vele soorten zijn gemeenschappelijk aan beide gebieden, zoals Onoclea sensibilis, Osmunda cinnamomea, Rhus toxicodendron, Vitis labrusca enz. De nuttige gewassen zijn over het algemeen en voor zover het klimaat het toelaat dezelfde als in China. Tot het bereiden van het Japanse papier dient de bast van de papiermoerbeziebomen (Broussonetia Papyrifera en B, Kaempferi). De onovertrefbare Japanse lak (oeroeshi) wordt van de Rhus verniciflua en R. succedanea gewonnen, welker vruchten de zgn.

Japanse was leveren. Naast talrijke Coniferen moeten als houtgewassen genoemd worden Planera serrata (syn. P. acuminata of Zelkowa Keaki), een soort iep, en Paulownia tomentosa (syn. P. imperialis), in het Japans Kiri. Keaki levert het beste, Kiri het lichtste timmerhout. De beste ooftsoorten zijn de Kaki-pruim (Diospyros Kaki), de mikan of mandarijn, de Koeri of tamme kastanje en de biwa of Japanse mispel (Eriobotrya japonica).



PROF. DR TH. J. STOMPS

Dierenwereld

z
Palaeoarctische regio.