Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Tübingse school

betekenis & definitie

is de naam van een richting in de Nieuwtestamentische inleidingswetenschap, die tegen het midden der 19de eeuw optrad en niet zozeer grote vermeerdering van kennis bracht als wel een radicale verandering van gezichtspunt en methode. Ferd.

Chr. Baur (1792-1860) meende, dat Jezus een profeet was geweest en dat diens leer en openbaring niets anders konden zijn dan wat de evolutionistische Hegeliaanse wijsbegeerte i.z. religie leerde. Dit bracht mede, dat het Christendom zich moest ontwikkeld hebben op een bepaalde wijze. Het uitgangspunt was, dat alleen Rom., I en II Korinthen en Galaten (de ,,4 Hauptbriefe”) echt waren en dat de leer van Paulus ongeveer die van de Lutherse gematigde orthodoxie zou geweest zijn.Dit Paulinisme was dan de leer der „Heidenchristliche” beweging. Daar, volgens de Hegeliaanse filosofie, deze leer een verbastering van Jezus’ bedoelingen was, die alleen ontstaan kon door een antithetische reactie op een voorgangster, moest het omgekeerde van dit geheel van opinies de leer der Petrinisten of „Judenchristen” geweest zijn. Men verkreeg dus deze reeks:

a. Jezus’ profetisme,
b. Joods-Christelijk misverstand van deze, d.w.z. Petrinisme,
c. Anti-Joodse en anti-wettische opinies, d.w.z. Paulinisme,
d. de synthese van b. en c.,het Oudkatholicisme.

DeTübingse Inleidingswetenschap kenmerkte zich door de poging om de N.T.ische geschriften (heelhuids of tot tendentieuze fragmenten verknipt) onder te brengen in een dezer vier stadia. Hoofdzaak was de ontmaskering van het Oudkatholieke bedrog. Dit wilde nl. de overblijfselen van de papieren oorlog zijner voorgangers door falsificaties en redacties (= omwerkingen) als documenten voor de „apostolische oorsprong” zijner meer kerkelijke en verzoenende bedoelingen doen dienen. Aldus zou het wetenschappelijk inzicht in het ontstaan van het N.T. en in de ware leer van Jezus ook de ware oorsprong des Christendoms ontsluieren. Op drie axioma's rustte deze methode, nl., dat het Paulinisme uit de 4 Hauptbriefe juist was verstaan, dat de 4 Hauptbriefe ontsnapt waren aan het lot van alle overige N.T.ische documenten, en dat — ten slotte — de gedachten, die als Hegelsche these en antithese optraden, ook chronologisch in die volgorde zouden zijn opgetreden.

De later opgetreden radicale Tübingers (Van Manen in Nederland) verdeelden ook de Hauptbriefe in fragmenten en ruïneerden aldus het uitgangspunt dezer constructies. De late Tübingers (van Hilgenfeld tot Pfleiderer, ca 1850-1900) lieten van het Hegeliaanse schema alleen het evolutiemotief over, dat zijn rol zou gespeeld hebben niet meer in een botsing van partijen (het Duitsland van 1848!), maar in het geestelijk leven der propagandisten zelf, vooral bij Paulus. Zelfs bij Jezus speurt men dan evolutie van analoge aard. De historische Jezus der omvangrijke Leben-Jesu-Forschung bracht echter op den duur (bij A. Schweitzer) het eschatologisch motief naar voren en de Religionsgeschichtliche Forschung trachtte de transformatie van Jezus tot object van „Christuskult” aannemelijk te maken. In deze controversen verdween in het begin der 20ste eeuw deze school uit het gebied der actualiteit, dank zij betere kennis van de taal (Papyri in de Koïnè geschreven, Aramese studiën), de tekst en de tijd.

PROF. DR J. DE ZWAAN

< >