betekent letterlijk rechtgelovigheid, duidt dus de geestelijke gezindheid aan, die in overeenstemming is met de kerkleer; orthodox (bijv. naamwoord) betekent rechtzinnig. In afgeleide zin krijgt orthodox zuiver formele betekenis; men kan spreken van een orthodoxe Jood of een orthodox Marxist enz.: het woord is uit het kerkelijk spraakgebruik algemeen geworden.
In de 4de eeuw voor het eerst bij de Griekse kerkelijke schrijvers voorkomend heeft het nog geen streng dogmatische betekenis; Eusebius zegt bijv. dat de apocriefe Evangeliën gekenmerkt zijn door hun afwijkingen van de ware orthodoxie; Basilius de Grote verklaart, dat niet ieder die het geloof (in dogmatische zin) aanneemt tot de ware (levende) orthodoxie behoort. Weldra betekent orthodoxie dan echter de overeenstemming met de in de 4de en 5de eeuw vastgestelde christologie en Athanasius krijgt de eretitel van „vader der orthodoxie”. Veel breder is weer de betekenis van orthodoxie als na de strijd om de ikonen in de Griekse kerk op 19 Febr. (de eerste Zondag der Vasten) 842 het Feest der Orthodoxie wordt ingesteld, dat, zoals dan ook in de ritus uitkomt, veel meer dan alleen de overwinning van het iconoclasme en van de rechtzinnige leer vierend, de gehele cultus en alzijdig het leven der Griekse Kerk omvat. De Kerk van het Oosten heet de „Orthodoxe, katholieke en apostolische Kerk”, waarvan de Grieks-orthodoxe, de Russisch-orthodoxe enz. delen zijn. Orthodoxie is het verzamelbegrip om het karakter der Griekse Kerk in haar geheel te omschrijven. De „Confessio orthodoxa” van Petrus Mogilas* heet in het oorspronkelijk „Schild der orthodoxie” en ook de jongere confessies en catechismi der 18de en 19de eeuw voeren de qualificatie orthodox in hun titel.Het rooms-katholicisme heeft geen behoefte aan het gebruik van het woord orthodoxie naast katholicisme, dat alles reeds omvat. In het decreet over het rechtzinnig geloof van de keizers Gratianus en Theodosius (380) is alleen sprake van Christiani catholici en eerst in 531 komt orthodox eenmaal in de wetgeving voor (Cod. Just. I, 1, 1 en I, 5, 21). Augustinus gebruikt het bijv. naamwoord ook éénmaal als hij zegt, dat men de religie niet moet zoeken bij heidenen, ketters, schismatici of Joden maar alleen bij de katholieke Christenen „of de orthodoxen, d.z. de bewaarders van de gezonde leer en de volgelingen van het ware” (De vera religione 5). De Professio fidei Tridentina spreekt dan ook van het ware katholieke geloof en in de Syllabus seu collectio errorum modernorum van Pius IX heet het protestantisme „een verschillende vorm van de ware christelijke religie”.
Noch in positieve noch in negatieve verklaringen bedient het officiële katholicisme zich van de genoemde term, die het volstrekt niet nodig heeft; orthodoxie kan nooit iets anders inhouden dan overeenstemming met wat het magisterium ecclesiae leert en dat is dus katholicisme. Familiaar is in katholieke mond „orthodox katholiek” in de zin van steil of streng.
Het protestantisme heeft aan het begrip orthodoxie een wijd veld geboden door zijn veelheid van richtingen. Zo spreekt men in het Lutheranisme van de periode der orthodoxie, toen de leer steeds scherper dogmatisch omlijnd werd in de 17de eeuw: Martin Chemnitz*, Johann Gerhard, Leonhard Hutter, Abr. Calovius, Joh. Andrea Quenstedt zijn hier hoofdfiguren, die er niet verantwoordelijk voor zijn, dat de orthodoxe dogmatiek, door hen opgebouwd, in de handen hunner epigonen versteende; nooit heeft een van hen leerheiligheid gepredikt. In het Calvinisme vindt men overeenkomstige verschijnselen; in Nederland zijn bekende vertegenwoordigers der Gereformeerde orthodoxie de mannen der Synopsis purioris theologiae, Polyander, Rivet, Walaeus en Ant. Thysius, kort na de Nationale Synode van Dordrecht (1618-19), waarvan men zeggen kan, dat haar contra-remonstrantse leer de Nederlandse gereformeerde orthodoxie bepaalde. „Dortsche orthodoxie” gebruiken Wolff en Deken in de Willem Leevend.
Ook in het anglicanisme der 17de eeuw betekent orthodoxie anti-Arminianisme. In het bijzonder staat orthodoxie in het protestantisme tegenover liberalisme en modernisme. De inhouden kunnen iets verschuiven in de loop des tijds, maar orthodoxie houdt altijd in: in de Godsleer de Triniteit, in de christologie de incarnatie en de twee-naturenleer, in de soteriologie de leer van erfzonde en bijzondere genade.
PROF. DR J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
Lit.: St. Zankow, Das orth. Christentum des Ostens (1928); S. Boulgakoff, L’Orthodoxie (1932); R. Draguet, Hist. du dogme catholique (Paris 1941); G. Philips, De Heilige Kerk (Antwerpen-A’dam 21945).