Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FILOSOFIE

betekenis & definitie

Gr. φιλοσοφία, letterlijk: liefde tot de wijsheid, is een begrip, dat in de loop der geschiedenis verschillende betekenissen heeft aangenomen. Bij de Griekse filosofen staat soms het streven naar inzicht, dan weer dat naar wijsheid op de voorgrond.

Van eerstgenoemden is Aristoteles*, die het beschouwelijke leven het hoogste acht, de belangrijkste vertegenwoordiger. Bij de voorsocratische natuurfilosofen was het denken op de kosmos gericht, bij Soerates* wordt het ethisch (onderzoek der begrippen deugd, gerechtigheid en dgl.), terwijl Plato* en zijn voortzetters een type van filosoferen vertegenwoordigen, waarin kennen en handelen uiterst nauw zijn verbonden: de idee is grondslag voor kennen en handelen beide. De eveneens bij Socrates aanknopende ethische scholen leggen volle nadruk op het handelen en op zijn doel, het levensgeluk of de vrijheid. In de middeleeuwen is de filosofie overwegend beschouwelijk geweest, terwijl sedert de Renaissance allerlei richtingen zich naast elkaar hebben ontwikkeld, die deels voortzettingen van de Griekse speculatie zijn, deels echter ook onder invloed staan van de voortgang der wetenschappen. In de richtingen, die de filosofie van kennen en handelen voortaan beheersen, kan men van nationale verschillen spreken: de Angelsaksische denkers zijn overwegend empiristisch en utilistisch-pragmatisch, de Duitse daarentegen idealistisch en beschouwelijk, terwijl de Franse filosofie vanaf Auguste Comte positivistisch en humanitair is (z Griekse filosofie, Duitsland, Frankrijk en Groot Brittannië).In onze tijd is in de filosofie de afwending van theoretische problemen en de toewending tot de vraagstukken van het menselijk leven vrijwel algemeen. Dit is door de laatste oorlog nog versterkt. dat een zuiver beschouwelijke filosofie weinig aanhang meer vindt wordt behalve door de verwarring der tegenwoordige beschaving mede veroorzaakt door de ontwikkeling der wetenschappen, die aan de idee ener filosofische kennis naast de wetenschappelijke minder plaats laat dan voorheen. De oude metafysica of ontologie is daardoor op de achtergrond getreden, al zijn er pogingen tot voortzetting en vernieuwing (^phaenomenologie). De ethiek is nauw verbonden met psychologie en sociologie en ook de aesthetiek is meer empirisch geworden. Hoewel aldus de filosofie haar autonome positie ten opzichte van de wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkeling heeft prijsgegeven, blijft haar toch als taak de synthetische functie van het onderzoek der betrekkingen tussen mens en wereld en der voortbrengselen van de menselijke geest in wetenschap, moraal, kunst en religie.

Doordat tegenwoordig de menselijke en maatschappelijke zijden der filosofie meer naar voren zijn gekomen, is op de verscheidenheid in typen van filosoferen als realisme en idealisme, rationalisme, empirisme en intuïtionisme, absolutisme en relativisme nieuw licht gevallen: in iedere wijsgerige grondhouding openbaart zich een menselijke structuur, die zowel door het intellect als de wil en het gevoel wordt bepaald. Een filosofie moge geen rechtstreekse uitdrukking van een bepaalde psychische structuur zijn — ze werkt nl. ook op deze terug — ze is er toch in de diepte mee verbonden. Fichte’s woord, dat men zijn filosofie uiteindelijk kiest overeenkomstig zijn menselijke structuur, blijkt diepe waarheid te bevatten.

PROF. DR H. J. POS

Lit.: J. D. Bierens de Haan, De weg tot het inzicht (1909, 41928); P. Natorp, Philosophie, ihr Problem und ihre Probleme (1911); K. Jaspers, Psychologie der Weltanschauungen (1919; 31929); A. A. Grünbaum, Herrschen und Lieben als Grundmotive der philosophischen Weltanschauungen (1925); H. Wolf, Inleiding in de wijsbegeerte (1931); L. de Raeymaeker, Inleiding tot de wijsbegeerte en het Thomisme (1934, 21946); H. Schmidt, Philosophisches Wörterbuch (1945).