Westduitse stad in het Land Baden-Württemberg met (1953) 41 225 inw. (1939 28460; 1946 33 980), van wie 3/4 Evang. en 1/5 R.K., ligt 341 m hoog en is schilderachtig gelegen op een bergrug tussen de Neckar en de Ammer, aan een kruispunt van spoorwegen naar Stuttgart, Horb en Sigmaringen.
De Altstadt bestaat vnl. uit vakwerkhuizen (Middeleeuwen en Renaissance). Tübingen bezit het slot Hohentübingen (i ide eeuw), Laatgothische Stiftskerken (15de eeuw, met graven van hertogen van Württemberg), een raadhuis (1435), de in 1477 gestichte Eberhard-Karls-universiteit met 55 instituten en seminaries en de er mee verbonden wetenschappelijke instellingen van de Max-Planck-Gesellschaft. De universiteitsbibliotheek telt 700 000 delen (w.o. belangrijke handschriften), de gespecialiseerde bibliotheken tellen 430 000 delen. Er is industrie (textiel, machinerieën, electromotoren, werktuigen, optische en houtverwerkende artikelen).
GESCHIEDENIS
Tübingen wordt in 1078 voor het eerst vermeld en in 1231 voor het eerst als stad genoemd. Van die tijd af tot 1342 behoorde de stad aan haar eigen paltsgraven, daarna aan de graven van Württemberg, die er een universiteit stichtten (1477) In 1514 kwam het Verdrag van Tübingen tussen hertog en Landdag van Württemberg tot stand, dat de grondslag vormde voor de latere Württembergse Constitutie. In 1519 werd Tübingen veroverd door de legers van de Zwabische Bond, in 1647 door die van de Franse maarschalk Turenne en in 1688 weer door de Fransen. Daarop werden de vestingwerken geslecht. In Wereldoorlog II werd de stad licht beschadigd. Het aantal gebouwen en woningen (1939 = 100 pct) bedroeg in 1946 103, resp. 104 pct; in 1953 11, resp. 120 pct.
Lit.: J. Haller, Die Anfänge der Universität Tübingen 1477- 1537 (1927).