is het oostelijke, in naam autonome deel van Tsjechoslowakije, in het N. door Polen en in het Z. door Hongarije begrensd. Het gebied had tot 31 Dec. 1948 een oppervlakte van 48.957 km2, met 3.434.000 inw.
Sedert 1 Jan. 1949 is de oude verdeling van Tsjechoslowakije in Bohemië, Moravië en Slowakije vervangen door een indeling in 19 administratieve eenheden, waarmede Slowakije als administratief begrip heeft opgehouden te bestaan. Voor de geografie zie Tsjechoslowakije.Geschiedenis.
Slowakije is vermoedelijk in de 5de en 6de eeuw n. Chr. bevolkt door de Slowaken, een Westslavische stam, die taalkundig en ethnisch nauw verwant was aan de Tsjechen in Bohemen en de Moraviërs. In de 9de eeuw heeft althans West-Slowakije deel uitgemaakt van het Grootmoravische rijk Moravië, geschiedenis); na de ondergang van dit rijk is Slowakije bij Hongarije gekomen, uiterlijk in het tweede kwart van de 11de eeuw. Niettegenstaande deze staatkundige onderhorigheid aan Hongarije, die tot 1918 geduurd heeft, hebben de Slowaken toch vastgehouden aan hun Slavische taal.
Deze taal heeft zich in de loop der tijden verder van het Tsjechisch gedifferentieerd, waartegenover staat, dat de Slowaken sedert de latere Middeleeuwen de Tsjechische schrijftaal zijn gaan gebruiken. Het Tsjechisch werd dus ook de kerkelijke taal der Slowaakse Protestanten, die nauwe betrekkingen met hun Boheemse en Moravische geloofsgenoten onderhielden. De belangrijke Tsjechische cultuurinvloed verminderde echter sterk na 1620 door de verzwakking der Tsjechische nationaliteit (zie Bohemen, geschiedenis). In de 19de eeuw hebben de Slowaken onder invloed van de romantische voorliefde voor de volkstaal en ook van Hongaarse politieke druk een van hun eigen dialecten (het Middenslowaaks) tot schrijftaal verheven, waarin ook een zekere nationale zelfstandigheidswil tot uitdrukking kwam.
In 1848 kozen de Slowaken partij tegen de Hongaarse revolutie onder Kossuth , maar de beloning, die zij van de Weense regering verwachtten, nl. losmaking van Hongarije, bleef uit. Na de Ausgleich van 1867, die Hongarije volledige autonomie in binnenlandse zaken gaf, werd de Hongaarse druk zeer zwaar en de politiek van magyarisatie der Hongaarse regering boekte aanzienlijke successen vooral onder de Slowaakse adel. De kleine groep van Slowaakse intellectuelen werd toen meer en meer geneigd haar hoop op Rusland te stellen, totdat onder invloed van T. G. Masaryk een aantal van diens leerlingen zich Westers, d.i. Tsjechoslowaaks ging richten. Deze richting won het bij het uiteenvallen der Donaumonarchie.
Slowakije sloot zich in 1918 met Bohemen en Moravië aaneen tot de Tsjechoslowaakse Republiek. In deze republiek ontwikkelde zich echter opnieuw een Slowaaks-Tsjechische tegenstelling. De R.K. Slowaakse volkspartij van Hlinka en een kleinere Evangelische groep streefden naar autonomie. Na de verminking der Tsjechoslowaakse Republiek door het Accoord van München moest de Tsjechoslowaakse regering toegeven (6 Oct. 1938). De nieuwe Slowaakse autonome regering onder presidium van Tiso keerde zich in de crisis van Mrt 1939 tegen de Tsjechoslowaakse Republiek: na overleg met de regering van Hitler riep zij op 14 Mrt de onafhankelijkheid van Slowakije uit; de volgende dag, toen Hitler de romp van Bohemen-Moravië als protectoraat bij het Duitse Rijk inlijfde, nam hij tevens de Slowaakse Republiek onder zijn „bescherming”.
Slowakije ontwikkelde zich nu snel tot een clericaal-fascistische staat en sloot zich aan bij de as Berlijn-Rome-Tokio. In 1944 verenigden zich de anti-fascistische krachten, stichtten de Nationale Raad en maakten opstand. Na de bevrijding in 1945 werd in de herstelde Tsjechoslowaakse Republiek autonomie aan Slowakije gegeven.
PROF. DR TH. J. G. LOCHER
Lit.: Scotus Viator (R.W. Seton Watson), Racial Problems in Hungary (1908); E. Denis, La question d’Autriche, les Slovaques (1918); R. W. Seton Watson, The New Slovakia (1924); Th. J.
G. Locher, Die nation. Differenzierung u. Integrierung d. Slovaken u. Tschechen in ihrem gesch. Verlauf b. 1848 (1931).