is de enigszins vage term, waarmede de rechtsbetrekking wordt aangeduid van personen (natuurlijke en rechtspersonen) tot het volk of de staat, waartoe zij behoren. Haar grond vindt de nationaliteit in deelgenootschap aan de cultuurgemeenschap, die de staat vormt.
Zij is geregeld in het interne staatsrecht van iedere staat, die in zekere mate vrij is om te bepalen, wie hij als lid in zijn staatsverband wil opnemen. Met betrekking tot deze vrijheid zijn enige internationale regels opgesteld in het op 12 Apr. 1930 door de Eerste Codificatie-conferentie te ’s-Gravenhage aangenomen Nationaliteitsverdrag (Stbl. 1937, no 17).De verwerving van nationaliteit bij de geboorte wordt beheerst door een tweetal beginselen, nl. het afstammingsbeginsel (jus sanguinis) en het territorialiteitsbeginsel (jus soli). In de regel zijn deze beide beginselen gecombineerd in de nationaliteitswetten der verschillende landen opgenomen. Hierbij vindt dan het jur sanguinis, dat de stamverwantschap als maatstaf voor het samenhoren stelt, vooral toepassing in die landen, die het nationale karakter van hun bevolking zo zuiver mogelijk willen houden, terwijl in de landen der Nieuwe Wereld, die het van belang achten de geïmmigreerde bevolking zo spoedig mogelijk in het staatsverband op te nemen, het territorialiteitsbeginsel op de voorgrond wordt gesteld. Geen enkele staat volgt echter uitsluitend het jus soli.
NEDERLAND behoort tot de landen, waar in de nationaliteitswet, de op 12 Dec. 1892 tot stand gekomen en sindsdien herhaaldelijk gewijzigde Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stbl. 268; tekst in Stbl. 1937, no 206, nadien opnieuw gewijzigd), het jus sanguinis als hoofdbeginsel wordt gehuldigd.
SURINAME EN DE NED. ANTILLEN. Voor deze delen van het Koninkrijk der Nederlanden geldt dezelfde nationaliteitswetgeving als voor Nederland. Bij de Wet nadere regelen omtrent nationaliteit en ingezetenschap 1951 (wet van 21 Dec. 1951, Stbl. 593), op 29 Dec. 1951 in werking getreden met terugwerkende kracht tot 27 Dec. 1949, het tijdstip van de souvereiniteitsoverdracht in Indonesië, is de Wet op het Nederlanderschap gewijzigd en ook op de inwoners van genoemde delen van het Koninkrijk van toepassing gemaakt.
In NiEUW-GUINEA geldt, evenals vroeger voor geheel Ned.-Indië, Suriname en Curaçao, voor het begrip „Nederlands onderdaan” het territorialiteitsbeginsel krachtens de wet van 10 Febr. 1910, Stbl. 55. De toepasselijkheid van deze wet is thans tot de inwoners van Nieuw-Guinea beperkt. De reden van het verschil tussen deze regeling en die van de Wet op het Nederlanderschap is gelegen in het ontbreken van een burgerlijke stand voor de inlandse bevolking van het desbetreffende gebied.
DUITSLAND. Het Duitse nationaliteitsrecht, waarin vóór 1870 het afstammingsbeginsel reeds een belangrijke plaats innam, is sedertdien vrijwel uitsluitend daarop gebaseerd.
FRANKRIJK. Ook in de Franse nationaliteitswetgeving sinds de Code Napoléon speelt het beginsel van het jus sanguinis een grote rol. Vreemdelingen, geboren op Frans grondgebied en bij hun meerderjarigheid aldaar gevestigd, zullen echter als Frans onderdaan worden beschouwd, tenzij zij binnen de termijn van zes maanden vóór de meerderjarigheid de Franse nationaliteit verwerpen.
GROOT-BRITTANNIË. In de nationaliteitswetgeving van Groot-Brittannië gelden beide beginselen: een ieder, die op Brits grondgebied (Verenigd Koninkrijk en de Koloniën) is geboren, is Brits onderdaan (Citizen of the United Kingdom by birth); tevens zijn in het buitenland geboren kinderen van een Britse vader Britse onderdanen (citizen of the United Kingdom by descent). Is de vader zelf Citizen by descent, dan moet de geboorte binnen één jaar op een Brits consulaat worden ingeschreven. Door het recht toe te kennen bij meerderjarigheid de Britse nationaliteit te verwerpen, indien men tevens een andere nationaliteit bezit, worden te ver gaande consequenties van het territorialiteitsbeginsel voorkomen (British Nationality Act 1948).
v.s. VAN AMERIKA. De Nationality Act 1940 geeft de Amerikaanse nationaliteit zowel aan degene, die op het grondgebied der V.S. is geboren, als aan hem, die in het buitenland uit Amerikaanse ouders is geboren.
Nieuwe nationaliteit wordt verworven:
1. door de overgang van het gebied, ten gevolge waarvan de opwonenden ipso facto onderdanen van de nieuwe staat worden; in vele verdragen wordt dan echter een recht van optie toegekend (z optanten);
2. door naturalisatie;
3. door huwelijk, dat, volgens vele wetgevingen, o.a. van Nederland, België en Duitsland, de vreemde vrouw, die met een onderdaan in het huwelijk treedt, van rechtswege de nationaliteit van de man doet verkrijgen.
Verlies van nationaliteit ontstaat:
1. door naturalisatie in een ander land;
2. voor de vrouw,
a. door huwelijk met een vreemdeling,
b. door naturalisatie van haar echtgenoot in een ander land; in sommige landen, o.a. Nederland, is deze consequente doorvoering van het beginsel van de eenheid van nationaliteit tijdens het huwelijk getemperd door de bepaling, dat de vrouw slechts dan haar nationaliteit verliest, indien zij door haar huwelijk of door de naturalisatie van haar echtgenoot in een ander land een nieuwe nationaliteit verwerft;
3. door zonder verlof van het staatshoofd in vreemde staats- of krijgsdienst te treden; aldus de Wet op het Nederlanderschap (art. 7, onder 4°); kwam deze bepaling jarenlang slechts sporadisch tot gelding en heeft ook tijdens Wereldoorlog I de toepassing er van niet tot grote moeilijkheden geleid — de meeste personen, die er door werden getroffen, verwierven de nationaliteit van het land, in welks dienst zij zich hadden begeven —, zij veroorzaakte wegens dienstneming tijdens de Spaanse burgeroorlog en tijdens Wereldoorlog II staatloosheid van vele personen, naar schatting ongeveer 40 000 met nog ca 20 000 echtgenoten en een aantal kinderen; een bij de Staten Generaal ingediend ontwerp van wet beoogt aan deze toestand een einde te maken;
4. door langdurig verblijf in het buitenland, in het algemeen slechts voor buiten de landsgrenzen geborenen; volgens art. 7, onder 5°, van de Wet op het Nederlanderschap, kan alleen de buiten Nederland of de overzeese gebiedsdelen geboren Nederlander op deze wijze zijn nationaliteit verliezen en wel, indien hij verzuimt eens in de 10 jaar, te beginnen van zijn meerderjarigheid af, kennis te geven van zijn wens Nederlander te blijven;
5. bij overgang van gebied, behoudens het recht van optie;
6. voor minderjarige kinderen, door de naturalisatie van de vader in een ander land; dit geldt volgens art. 7, onder 1°, van de Wet op het Nederlanderschap slechts dan, indien de kinderen door de naturalisatie van de vader de vreemde nationaliteit deelachtig worden;
7. door vervallenverklaring (denaturalisatie van genaturaliseerde onderdanen, bijv. in geval van dubbele nationaliteit; denationalisatie als strafmaatregel, o.m. door Sovjet-Rusland en Duitsland toegepast).
Dubbele nationaliteit (bipatridie) hebben personen, die onderdaan zijn van twee staten. Zij wordt o.m. veroorzaakt door de toepassing van het jus sanguinis en het jus soli in uiteenlopende, maar ook in gelijksoortige nationaliteitswetgevingen. In vele landen komen in de nationaliteitswetgeving bepalingen voor, welke de strekking hebben dubbele nationaliteit te voorkomen.
Tegenover de dubbele nationaliteit staat de staatloosheid (apatridie, apolidie, Heimatlosigkeit, heimatlosat) met nog ellendiger gevolgen voor de betrokken personen. Zij kan ontstaan door verlies van nationaliteit zonder verkrijging van een andere nationaliteit. Voorts kunnen verschillen in de nationaliteitswetgevingen van de onderscheiden landen tot gevolg hebben, dat reeds bij de geboorte een nationaliteit ontbreekt. De staatloze is overal vreemdeling met al de gevolgen van dien. Hij heeft geen recht op toelating tot het grondgebied van enige staat, geen paspoort. Hij kan geen aanspraak maken op diplomatieke bescherming.
Daarentegen rusten, althans bij duurzaam verblijf binnen het grondgebied, de verplichtingen, door de staat aan zijn onderdanen opgelegd, in dezelfde mate op hem (belastingen, dienstplicht). Het gemis van een paspoort kan — overigens slechts gedeeltelijk — worden goedgemaakt door het afgeven van gunstpaspoorten, vreemdelingenpaspoorten, legitimatiebewijzen, Nansen-paspoorten enz. Om enige verbetering te brengen in de situatie werden enkele regels voorgeschreven bij het eerder genoemde Nationaliteitsverdrag, het tegelijk aangenomen Protocol betreffende een geval van staatloosheid (kind van moeder met nationaliteit en vader zonder dan wel van onbekende nationaliteit) en het toen tevens tot stand gekomen, maar in strekking uiterst beperkte en om die reden niet door Nederland aanvaarde Bijzondere Protocol nopens de staatloosheid. De problemen lossen zij geenszins op.
MR L. V. LEDEBOER
Lit.: W. B. Odgers. Nationality and Naturalization (London 1916) ; R. W. Flournoy en M.
O. Hudson, A Collection of Nationality Laws of various Countries as contained in Constitution, Statutes and Treaties (New York 1929); P. Louis-Lucas, La nationalité française (Paris 1929); F. A. Söhngen, De nationaliteit van de gehuwde vrouw (Amsterdam 1930) ; E. Bourbousson, Traité général de la nationalité dans les cinq parties du monde (Paris 1931 ; Suppl.
A, Paris 1938) ; L. Gettys, The Law of Citizenship of the United States (Chicago (111.) 1934); G. Stülken, Die mehrfache Staatsangehörigkeit (Quakenbrück 1934); M. Vichniac, Le statut international des apatrides (Recueil d. Cours de l'Acad. de droit intern, de La Haye, dl 43; Paris 1934); J- P A. Fran çois, Le problème des apatrides (ibid., dl 53; Paris 1936) ; L. de Groot,Het personeel statuut van apatriden en bipatriden volg.
Ned. intern, privaatrecht (’s-Gravenhage 1938) ; A. M. Makarov, La nationalité de la femme mariée (Recueil des Cours etc., dl 60 ; Paris 1938); P. Louis-Lucas, Les conflits de nationalités (ibid., dl 64; Paris 1939) ; A. N. Makarov, Allg.
Lehren d. Staatsangehörigkeitsrechts (Stuttgart 1947); J. Mannoury, Het Ned. nationaliteitsrecht (Alphen a/d Rijn 1947) ; Nationality of Married Women (New York 1950).
BELGIË. Naar Belgisch recht is de nationaliteit een statuut dat jure sanguinis of jure soli aan het individu is opgelegd, of dat hem door optie of door naturalisatie kan worden toegekend. De Belgische nationaliteit heeft zeer belangrijke rechtsgevolgen. Alleen zij die de Belgische nationaliteit hebben, hebben het genot van de staatsburgerlijke rechten (jus suffragii, jus honorum, jus militiae). Behoudens de uitzonderingen die, voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden ingevoerd, kunnen alleen Belgen tot de burgerlijke, en de militaire bedieningen toegelaten worden. Aan de Belgische nationaliteit zijn lasten verbonden zoals de militaire dienstplicht.
De Belgen kunnen niet uit het land gezet worden. Ten slotte bepaalt de nationaliteit het persoonlijk statuut van het individu. De Grondwet heeft de voorwaarden onder welke de Belgische nationaliteit verkregen, behouden of verloren wordt, niet bepaald. Zij beperkt er zich toe, in dit verband naar de wet te verwijzen. De wetten betreffende de nationaliteit werden bij het Koninklijk Besluit van 14 Dec. 1932 geordend. De Belgische wetgeving op de nationaliteit steunt vooral op het afstammingsbeginsel en, in bijkomende orde, op het territorialiteitsbeginsel. Ook de wilsuiting van het individu wordt in zekere gevallen in aanmerking genomen.
Belg is het wettig kind, geboren, zelfs in een vreemd land, uit een vader die op de dag van de geboorte Belg was. Het kind in België geboren uit wettelijk onbekende ouders is Belg. Het in België gevonden kind wordt, behoudens tegenbewijs, verondersteld te zijn geboren op Belgische grond (art. 1). De vreemdelinge die met een Belg huwt of wier man door nationaliteitskeuze Belg wordt, volgt de staat van haar man. Nochtans kan zij van de Belgische nationaliteit afzien door voor de ambtenaar van de burgerlijke stand een verklaring af te leggen, binnen zes maanden te rekenen van de dag van het huwelijk of van de dag waarop haar man Belg geworden is, mits zij laat blijken, dat zij de vreemde nationaliteit bezit of dat zij die door haar verklaring zelf herkrijgt (art. 4).
De staat van Belg kunnen door optie verkrijgen:
1. het kind in België geboren;
2. het kind in de kolonie of in een vreemd land geboren uit ouders van wie één de staat van Belg bezit of heeft bezeten (art. 6). De belanghebbende moet zijn gewone verblijfplaats in België of in de kolonie hebben gehad gedurende het jaar dat aan de optieverklaring is voorafgegaan. Bovendien moet hij zijn gewoon verblijf in België of in de kolonie gehad hebben hetzij van de leeftijd van 14 af tot die van 18 jaar, hetzij gedurende ten minste 9 jaar. De optieverklaring moet afgelegd worden voordat de belanghebbende volle twee en twintig jaar oud is.
De rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak over de inwilliging van de nationaliteitskeuze na het advies van de Procureur des Konings te hebben ingewonnen en nadat de belanghebbende gehoord of opgeroepen werd. De beslissing is vatbaar voor beroep bij het Hof van beroep (art. 10).
De staat van Belg wordt verloren door hem die uit eigen wil een vreemde nationaliteit verkrijgt, door de vrouw die huwt met een vreemdeling van een bepaalde nationaliteit indien zij de nationaliteit van haar man krachtens de vreemde wet verkrijgt, en door de niet geëmancipeerde minderjarige kinderen van een Belg die vreemdeling is geworden zo zij tegelijk met hun vader de vreemde nationaliteit hebben verkregen (art. 18).
PROF. MR A. MAST
Lit.: R. Standaert, La nationalité belge; P. Wigny, Droit constitutionnel I. no 31 e.v.