naam van een Zuidslavisch volk van ca 1½ millioen zielen, wonende in Krain, Zuid-Karinthië, Zuid-Stiermarken, Görz, Triëst en Istrië, tegenwoordig grotendeels bij Joegoslavië gevoegd (zie daarvoor bij Slowenië). De Duitsers noemden hen vroeger Winden; de naam Slowenen is niet anders dan een vorm van de oude Slavische naam voor: Slaven (Slovĕne).
De Slowenen vormen een afzonderlijke groep in het Zuidslavische taalgebied. Hun voorouders moeten tegen het einde der 6de eeuw in hun huidige woonplaatsen gekomen zijn, men vermoedt na het wegtrekken der Langobarden naar Italië (568). Zij waren aanvankelijk onderhorig aan de Avaren; in de 8ste eeuw kwamen zij onder Frankische heerschappij en kregen daarmee het (Westerse) Christendom. Sindsdien hoorden zij onder het Duitse Rijk, later onder Oostenrijk.Door Duitse kolonisatie en penetratie is hun gebied tot 1918 gestadig verkleind. Hoewel de Hervorming in de 16de eeuw zeer veel aanhang vond, werkte de Contra-Reformatie met zoveel succes, dat de Slowenen thans voor 99 pct R.K. zijn. In het laatst van de 18de eeuw begon een literair-nationale renaissance, die de eigen taal cultiveerde, maar nauwe betrekkingen met de Servokroaten onderhield. Het Zuidslavische nationale eenheidsstreven vond onder hen aanhang en bij het einde van Wereldoorlog I sloten zij zich aan bij Joegoslavië (zie Joegoslavië, geschiedenis en Slowenië).
PROF. DR TH. J. G. LOCHER
Taal en letterkunde.
Taal.
Het Sloweens vormt samen met de Servokroaatse taal de N.W.-groep der Zuidslavische talen. Tot in de 11de eeuw vormde het wellicht een engere eenheid met het zgn. Kajkavisch, dat in zijn tegenwoordige vorm, als een Servokroaats dialect wordt beschouwd; ook het Čakavische dialect van het Servokroaats is bijzonder met het Sloweens verwant. Voor de komst der Hongaren in hun tegenwoordige woonplaatsen (einde 9de eeuw) en de opdringing der Duitse kolonisten uit het W. strekte het Sloweense gebied zich veel verder naar het N. en N.O. uit dan thans; het grensde toen aan dat der Tsjechoslowaken. Thans wordt Sloweens gesproken in Krain, het land van Gorica (Görz) en het aangrenzende Venetiaanse bergland, in het gebied bij de Resia, in Beneden-Karinthië, in Beneden- en ten dele ook Midden-Stiermarken, in het zgn. Prekmurje, ten N. van de rivier Mur.
De meeste Slowenen wonen thans in Joegoslavië. Het Sloweense taalgebied is zeer sterk gedifferentieerd. De schrijftaal berust in hoofdzaak op het Midden-Beneden-Krains, zoals dit in de 16de eeuw door Trubar is geschreven.
Letterkunde.
Het oudste Sloweense taalmonument, de Freisinger Bladen (ca 1000; biechtformulier, preek, gebed), staat geïsoleerd in de Sloweense letterkundige overlevering. Eerst na de Reformatie ontstond een nieuwe letterkunde, geschapen door de Protestanten (Primož Trubar, Juri Dalmatin, Adam Bohorič, Janž Znojlšek enz.); Janž Mandelc stichtte in Ljubljana de eerste drukkerij. In de strijd tegen het Protestantisme ontstond ook een Katholieke literatuur in het Sloweens, o.a. T. Hren (1560-1630) en M. Kastelec (1623-’88).
J. Valvasor’s Die Ehre des Herzogtums Krain (1689) geeft een goed beeld van het leven in Krain; ook vele anderen schreven Duits.
Tegen het einde der 18de eeuw streefde een groep intellectuelen naar een renaissance der Sloweense taal, ook buiten het gebied der geestelijke en kerkelijke literatuur, al bleven hun dichterlijke en dramatische proeven nog weinig zelfstandig. M. Pohlin (1735-1801) schreef o.a. een grammatica en bevorderde vooral de volksopvoeding in de moedertaal; J. Japelj (1744-1807) en B. Kumerdej (1738-1805) vertaalden het Nieuwe Testament in goed Sloweens; A. Linhart (1756-1795) is o.a. bekend door zijn vertaling van Beaumarchais’ Le mariage de Figaro (1790); L.
Volkmer (1741-1816) was een populair lyrisch dichter. Een grote betekenis voor het geestelijk leven had de Maecenas baron Žigmund Zois (1747-1819), die een groot aantal Sloweense volksgezangen verzamelde. In deze kring ontwikkelde zich het talent van Valentin Vodnik (1758-1819), de schepper der moderne Sloweense letterkunde, belangrijk als schrijver van didactische werken maar vooral als dichter. Hij en vele Slowenen met hem begroetten Napoleon als de bevrijder.
Ook de philoloog Jernej Kopitar (1780-1844) komt uit de kring van Zois; hij had niet alleen invloed op de Sloweense beschaving (grammatica, 1808 enz.), maar ook op de Servokroaatse, door de richting, die hij gaf aan de ontwikkeling van Vuk Karadžič. Het 2de kwart der 19de eeuw bracht literair georiënteerde tijdschriften Kranjska Čbelica, 1830-1834; Novice, in 1843, opger. door J. Bleiweis, 1808-’81). Het Illyrisme werd overwonnen door de cultuur der eigen Sloweense taal, die haar grootste kunstenaar vond in Fr. Prešeren (1800-’49), een uitgesproken melancholicus. Droefheid over eigen levenslot maar vooral over hetgeen zijn volk te verduren heeft, vinden we in zijn sonnettenkrans (1834) maar vooral in zijn epos De Doop bij de Savica, een historische elegie.
J. Ziegler (1792-1867) publiceerde in 1836 de eerste oorspronkelijke roman: Geluk in het ongeluk.
In de 2de helft der 19de eeuw wordt het proza belangrijker. Er komen nieuwe tijdschriften (Slovenski Glasnik. 1858-’68; Zvon, sedert 1870, te Wenen; Ljubljanski Zvon, sedert 1881), genootschappen enz. De bekendste auteurs dezer periode zijn: Fran Levstik (1831-’87), een anacreontisch dichter, novellist en criticus; Josip Jurčič (1844-1881) vooral romanschrijver; J. Stritar (1836-1923) is moderner dan de voorafgaanden, van internationale ontwikkeling; dichter, uitnemend prozaïst, oprichter en redacteur van de Zvon, vooral bekend door zijn satirische Weense sonnetten (1872) en zijn roman Zorin (1870); Janko Kersnik (1852-’97). De poëzie vond haar meest talentvolle vertegenwoordiger in de priester Simon Gregorčič (1844-1906), vurig patriot. Naast hem is vooral te noemen Anton Aškerc (1856-1912). Deze auteurs schreven vooral in een periode van nationale ontwaking (1848-’68) en van de nieuwe romantiek en het realisme (1868-’95).
De hoofdfiguren ener moderner periode zijn Ivan Cankar (1876-1918), erotisch dichter, schrijver van psychologische romans en novellen, symbolistisch dramaturg, impressionnist, en de dichter O. Župančič (1878) beiden evenals de bovengenoemde Prešeren figuren van de eerste rang. Enige anderen van betekenis zijn: Fr. Govekar (1871; voorman van het Sloweense naturalisme), Franc Ksaver Mesko (1874) die de reactie tegen het naturalisme inzette; D. Ketc (1876-1899) en J. Murn-Aleksandrov (1879-1901), beiden lyrici en grote taalkunstenaars. F.
A. Finžgar (1871) vooral bekend om zijn historische roman Pod svobodem solncem (Onder de vrije zon, 1906-1907), Iz. Cankar (1886), Fr. Bevk (1890). Een spiritualisme spreekt uit de werken van A. Vodnik en E.
Kocbek, terwijl T. Seliškar en M. Kranjec meer de wegen van het naturalisme bewandelen.
Lit.: J. Sket, Grundriss der slovenischen Grammatik (Klagenfurt 1888); Fr. Ramovš, Dialektološka karta slovenskega jezika (Ljubljana 1931; met Frans résumé); M. Murko, Die südslawische Literaturen (in: Die Kultur der Gegenwart, I, Abt. IX: Die osteuropäischen Literaturen und die Slawischen Sprachen, Berlin-Leipzig 1908, blz. 194-245); J. Vidmar, A Survey of modern Slovene literature, in: The Slavonic Review VI, blz. 618-634, London 1928; J. Glonar, Slovenische Erzähler (Ljubljana 1933; bloemlezing); Bray Guide to the Slavonic Languages.