Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SLOWACKI, juliusz

betekenis & definitie

Pools dichter (Krzemieniec 23 Aug. 1809 - Parijs 3 Apr. 1849), emigreerde om politieke redenen in 1831 en wijdde zich geheel aan zijn literair werk. Als lyricus dient hij tot de rijkste en zuiverste dichters van de Europese romantiek gerekend te worden; hij is tevens een handig en origineel toneelschrijver.

Zijn poëzie is luchtig, grillig, weelderig van verbeelding. Dit is des te meer opvallend daar deze kunstenaar van nuances en spelingen, vluchtige gewaarwordingen en huiveringen zich niet op korte gedichten heeft toegelegd maar integendeel de voorkeur heeft gegeven aan geconstrueerde vormen als het verhaal.Als toneelschrijver is hij wellicht nog merkwaardiger, misschien omdat hij zich ook in zijn stukken als groot dichter handhaaft. Hij debuteerde met knappe, goed gebouwde, brillante stukken. Daarna schiep hij een geheel eigen soort poëtisch drama, waarin een groot gemeenschapsgevoel in verband met het lot van een heel volk of met een grote religieuze idee wordt belichaamd in een of ander uitzonderlijk wezen, een wijze, een waarzegger of een leider; de schitterende dichterlijke vorm geeft er een grootse intensiteit aan de pathetische toestanden en zijn bekoring en betovering dwingen de lezer en de toeschouwer er toe, buitengewone of zelfs bovennatuurlijke zielstoestanden als waarachtig of althans aannemelijk te aanvaarden. Een afzonderlijke plaats neemt de fijne ironische comedie Fantazy (1841) in. Het werk van Slowacki is wellicht de volmaaktste uitdrukking van het Poolse temperament. Anderzijds verbindt het op merkwaardige wijze zuiver romantische en essentiële kenmerken van het Barok.

PROF. DR C. BACKVIS

Bibl. (voorn. werken):

verhalende poëzie: Zmija (1831, uitg. Ï833); W. Szwajcarji (In Zwitserland, 1836, uitg. 1839); Ojciec zadzumionych (De vader van de pestlijder, 1837, uitg. 1839); Anhelli (1837, symbolische vertelling in bijbels proza); het epos: Podroz do Ziemi Swietej (De reis naar het H. Land, 1836-’39); Beniowsky (1840-’42); Krol Duch (De geest als koning, 1846-’49, onvolt.).

Drama’s: Mindowe (1829); Maria Stuart (1830), Kordian (1833); allegorische drama’s: Balladyna (1834; uitg. 1839); Lilla Weneda (1839); Ksiadz Marek (Pater Marcus); Sen szebrny Salomei (De zilveren droom van Salome, 1842-’43); Samuel Zborowski (1845, onvolt.). Versch. voll. uitg., de meest recente bezorgd door Kridl en Piwinski, 20 dln. Nagenoeg al de belangr. werken zijn uitg. m. comment. in Biblioteka Narodowa. Briefwisseling, ed. Piwinski (3 dln; in dln I en II de prachtige briefwisseling met zijn moeder).

Lit.: monografieën door Malecki (1866-’67), Hösick (1897, vooral biogr.); J. Triak (1904, ongunstig), T. Grabowski (1909-1912, 2de uitg. 1920-’26) en vooral J. Kleiner (4 dln, 1919-1937). Verder G. Maver, Saggi critici su J.

S. (Padova 1925); C. Backvis, S. et l’héritage baroque, in: J. S. Ksiega zbiorowa (London 1951).

< >